Zaterdagochtend heb ik de eerste e-brief van Önnersfors als nieuwe 'Sheffield-'directeur ontvangen. Interessante mededeling: de Bijzondere Leerstoel Vrijmetselarij aan de Universiteit van Leiden wordt voortaan ingevuld door dr. Malcolm Davies. De leerstoel werd enige jaren geleden door het Grootoosten der Nederlanden opgericht en ingevuld door Anton van de Sande - bij het grote publiek bekend omwille van zijn boek Vrijmetselarij in de Lage Landen. Door het emeritaat van deze laatste schreef het GONL een nieuwe vacature uit, met een zeer gedetailleerde jobomschrijving. Slechts één minpuntje: de betrekking was onbezoldigd. Dat is misschien de reden waarom er niet zoveel op werd geaasd als Sheffield. Maar goed, Malcolm Davies, Nederlander met Engelse roots - of Engelsman die vlekkeloos Nederlands spreekt, is muziekhistoricus en promoveerde in 2004 in Den Haag met het doctoraat The Masonic Muse. Songs, music and musicians associated with Dutch freemasonry, 1730-1806. Davies werkte tot nu toe vooral aan de relatie tussen vrijmetselarij en gezongen/gesproken woord. Benieuwd wat Leiden gaat geven!
Alles over vrijmetselarij en genootschappen: geschiedenis, reviews, weblinks.
woensdag 19 december 2007
vrijdag 23 november 2007
Österreich!
Pétite histoire... Toevallig aan de weet gekomen en leuk om hier te melden:
Tot aan het einde van de Eerste Wereldoorlog was het adagio uit een strijkkwartet van Haydn het volkslied van het Oostenrijkse keizerrijk. In de jaren 1920 werd de melodie met als beginwoorden ‘Deutschland über alles’ in de Duitse Weimarrepubliek als officiële hymne ingevoerd. De nieuwe republiek Oostenrijk had jaren geen echt volkslied. Na de Tweede Wereldoorlog werd eventjes An den schönen, blauen Donau van Johann Strauss gebruikt, maar niemand liep hier warm voor. De Oostenrijkse regering liet dus een wedstrijd uitschrijven om met een nieuw volkslied op de proppen te komen. Iemand kwam op het idee om het Kettenlied, een passage uit de laatste afgewerkte compositie van Mozart, in licht aangepaste versie als melodie te gebruiken. Er werd een nieuwe tekst verzonnen die begint met ‘Land der Berge, Land am Strome’. Muziek en tekst werden respectievelijk in 1946 en 1947 tot het officiële Oostenrijkse volkslied verheven.
Laat dit laatste werk van Mozart nu net de Vrijmetselaarskantate (KV 623) zijn! Het Kettenlied (KV 623a), waarvan musicologen vermoeden dat het in werkelijkheid gecomponeerd werd door ene Johann Holzer, maar die net als Mozart lid van dezelfde loge was, beeldt de broederband tussen de vrijmetselaars uit. Zing dus even mee: "Lasst uns mit geschlungnen Händen, Brüder, diese Arbeit enden unter frohem Jubelschall. Es umschlinge diese Kette, so wie diese heil'ge Stätte, auch den ganzen Erdenball. Tugend und die Menschheit ehren, sich und andren Liebe leheren sei uns stets die erste Pflicht. Dann strömt nicht allein in Osten dan strömt nicht allein im Westen, aus in Süd und Nord Licht."
Tot aan het einde van de Eerste Wereldoorlog was het adagio uit een strijkkwartet van Haydn het volkslied van het Oostenrijkse keizerrijk. In de jaren 1920 werd de melodie met als beginwoorden ‘Deutschland über alles’ in de Duitse Weimarrepubliek als officiële hymne ingevoerd. De nieuwe republiek Oostenrijk had jaren geen echt volkslied. Na de Tweede Wereldoorlog werd eventjes An den schönen, blauen Donau van Johann Strauss gebruikt, maar niemand liep hier warm voor. De Oostenrijkse regering liet dus een wedstrijd uitschrijven om met een nieuw volkslied op de proppen te komen. Iemand kwam op het idee om het Kettenlied, een passage uit de laatste afgewerkte compositie van Mozart, in licht aangepaste versie als melodie te gebruiken. Er werd een nieuwe tekst verzonnen die begint met ‘Land der Berge, Land am Strome’. Muziek en tekst werden respectievelijk in 1946 en 1947 tot het officiële Oostenrijkse volkslied verheven.
Laat dit laatste werk van Mozart nu net de Vrijmetselaarskantate (KV 623) zijn! Het Kettenlied (KV 623a), waarvan musicologen vermoeden dat het in werkelijkheid gecomponeerd werd door ene Johann Holzer, maar die net als Mozart lid van dezelfde loge was, beeldt de broederband tussen de vrijmetselaars uit. Zing dus even mee: "Lasst uns mit geschlungnen Händen, Brüder, diese Arbeit enden unter frohem Jubelschall. Es umschlinge diese Kette, so wie diese heil'ge Stätte, auch den ganzen Erdenball. Tugend und die Menschheit ehren, sich und andren Liebe leheren sei uns stets die erste Pflicht. Dann strömt nicht allein in Osten dan strömt nicht allein im Westen, aus in Süd und Nord Licht."
dinsdag 20 november 2007
Saint-Vé
Als rechtgeaarde en overtuigde VUB'er ligt het in de lijn van de verwachtingen dat ik op 20 november even de aandacht op de geliefde alma mater leg. Op 20 november 1834 opende de ULB, de rechtstreekse voorganger van de VUB, haar eerste academiejaar. In de ULB/VUB-terminologie wordt naar de verjaardag als Sint Verhaegen of kortweg St-Vé verwezen. Het was immers voor een groot gedeelte aan de Brusselse advocaat Pierre-Théodore Verhaegen toe te schrijven dat de universiteit tot stand is gekomen. De man wordt geëerd met een groot standbeeld op het plantsoen van de Grande Hall van de Solbosch-campus op de Rooseveltlaan. Elk jaar op 20 november wordt hier een bloemenhulde met korte toespraken gebracht. Dit gebeurt niet enkel door de ULB/VUB-afgevaardigden maar ook door een delegatie van het Grootoosten van België. Verhaegen was immers niet enkel Achtbare Meester van Les Amis Philanthropes, maar ook de grote bezieler van het GOB.
Elk jaar vieren de studentenkringen St-Vé - met de traditonele stoet richting Zavel - met een bepaald thema. Dit zogeheten "piratenthema" wijkt vaakt af van het "officiële" thema van de huldiging. Dit jaar is dit de 175e verjaardag van het GOB. Helemaal correct is dit niet want het GOB werd op 23 februari 1833 geïnstalleerd - dus 174 jaar geleden. Maar volgens de maçonnieke kalender is dat de 23e dag van de 12e maand van 5832; vandaag zijn we de 20e dag van de 9e maand van 6007. In die context klopt het wel. Op de jaarlijkse St-Vémedaille staat dan ook GOB 5833-6007.
Het is een opmerkelijk initiatief dat onder andere de overkoepelende VUB-kring Brussels Studentengenootschap - Geen Taal Geen Vrijheid hiermee heeft genomen. Hiermee willen zij de maçonnieke stichters van de universiteit in herinnering brengen; dit is de laatste tijd om verschillende redenen in de vergetelheid geraakt. Bovendien geeft het maçonniek jaarthema zat gelegenheid om de wagens richting Zavel met allerhande winkelhaken en passers uit te dossen.
Elk jaar vieren de studentenkringen St-Vé - met de traditonele stoet richting Zavel - met een bepaald thema. Dit zogeheten "piratenthema" wijkt vaakt af van het "officiële" thema van de huldiging. Dit jaar is dit de 175e verjaardag van het GOB. Helemaal correct is dit niet want het GOB werd op 23 februari 1833 geïnstalleerd - dus 174 jaar geleden. Maar volgens de maçonnieke kalender is dat de 23e dag van de 12e maand van 5832; vandaag zijn we de 20e dag van de 9e maand van 6007. In die context klopt het wel. Op de jaarlijkse St-Vémedaille staat dan ook GOB 5833-6007.
Het is een opmerkelijk initiatief dat onder andere de overkoepelende VUB-kring Brussels Studentengenootschap - Geen Taal Geen Vrijheid hiermee heeft genomen. Hiermee willen zij de maçonnieke stichters van de universiteit in herinnering brengen; dit is de laatste tijd om verschillende redenen in de vergetelheid geraakt. Bovendien geeft het maçonniek jaarthema zat gelegenheid om de wagens richting Zavel met allerhande winkelhaken en passers uit te dossen.
maandag 5 november 2007
Vrijmetselarij voor Dummies
Enkele dagen geleden heb ik een 375 pagina's-tellende zetproef van een nieuw boek terug naar afzender gestuurd. Bij aankomst kan de uitgever mijn correcties doorvoeren en de druk van het boek in gang zetten. Niet zonder enige fierheid mag ik hier, in exclusieve avant-première, de komst van Vrijmetselarij voor dummies aankondigen. Dit boek is een (grondige) bewerking van La franc-maçonnerie pour les nuls van Philippe Benhamou, dat op zijn beurt al een bewerking voor de Franse markt was van Christhoper Hodapp's Freemasons for dummies. Ik kende beide boeken en stuurde een klein jaar geleden een mailtje naar de uitgeverij met de vraag of er hiervan een Nederlandse versie bestond. Als antwoord kreeg ik meteen het verzoek om er zelf eentje te maken. En een werklunch, een telefoongesprek en heel wat mails later ligt deze versie nu drukklaar. Van de Franse versie werden ongeveer een 120-tal pagina's vertaald. Deze werden grondig gescreend en al te veel verwijzingen naar Frankrijk (of historisch incorrecte info en steekvallerij) heb ik eruit weggelaten. De rest van het boek is gebaseerd op de oorspronkelijke inhoudstafel van Hodapp. Vanzelfsprekend ligt de nadruk in Vrijmetselarij voor dummies op de situatie in Nederland en België. Wie dacht dat vrijmetselarij in de Lage Landen grote punten van overeenkomsten kende komt wel bedrogen uit. Op veel ogenblikken ligt de maçonnieke praktijk in België mijlenver verwijderd van Nederland. Maar aangezien het boek voor de markt in beide landen is bedoeld maak ik constant dit vergelijk. De nadruk ligt daarbij lichtelijk op België. Dat heeft twee redenen: ten eerste omdat ik de situatie hier veel grondiger ken dan in Nederland en ten tweede omdat de aanbiedingen in Standaard Boekhandel of Fnac nu niet van die aard zijn dat je er echte goede en objectieve boeken over het thema kan vinden. In mijn bescheiden mening hoop ik met dit boek deze lacune te kunnen invullen. Even een blik op de inhoudstafel:
1. Wat is vrijmetselarij? (loges, graden, geheimhouding, wat is het niet, algemene info)
2. Filosofie van de vrijmetselarij (broederschap, solidariteit, engagement, ontmoeting, zelfontplooiing)
3. Hoe werkt het? (bestuursfuncties in de loges, werking van de obediënties en welke zijn er in de Lage Landen)
4. Rituelen (inwijdingen en bevorderingen)
5. Symbolen (korte uitleg over de belangrijkste maçonnieke symbolen)
6. Hogere graden (werking en geschiedenis van de Aloude en Aangenomen Schotse Ritus, Franse Ritus en de rest)
7. Vrijmetselarij en vrouwen (adoptie-, gemengde en vrouwenloges)
8. Pseudo-vrijmetselarij (tempeliers, rozenkruisers, Illuminati, Shriners, compagnonnage)
9. Geschiedenis (algemeen historisch overzicht van de middeleeuwen tot nu)
10. Geschiedenis in Nederland
11. Geschiedenis in België
12. Contra-argumenten (positie van de katholieke kerk, het protestantisme, de islam, het jodendom en het atheïsme)
13. Grote mythes (duivelaanbidding, revoluties en complotten)
14. Cultuur (tempelarchitectuur, vrijmetselarij in film en televisie)
15. Vrijmetselarij vandaag (algemene beschouwingen)
16. Vrijmetselarij morgen (uitdagingen)
17. 10 dingen die je over vrijmetselarij moet onthouden
18. 10 clichés
19. 10 monumenten en gebouwen
20. 6 bijlagen: maçonnieke teksten (o.a. fragment Constituties van Anderson) - contactgegevens - internetadressen - bekende vrijmetselaars - literatuur - verklarende woordenlijst.
21. Index
1. Wat is vrijmetselarij? (loges, graden, geheimhouding, wat is het niet, algemene info)
2. Filosofie van de vrijmetselarij (broederschap, solidariteit, engagement, ontmoeting, zelfontplooiing)
3. Hoe werkt het? (bestuursfuncties in de loges, werking van de obediënties en welke zijn er in de Lage Landen)
4. Rituelen (inwijdingen en bevorderingen)
5. Symbolen (korte uitleg over de belangrijkste maçonnieke symbolen)
6. Hogere graden (werking en geschiedenis van de Aloude en Aangenomen Schotse Ritus, Franse Ritus en de rest)
7. Vrijmetselarij en vrouwen (adoptie-, gemengde en vrouwenloges)
8. Pseudo-vrijmetselarij (tempeliers, rozenkruisers, Illuminati, Shriners, compagnonnage)
9. Geschiedenis (algemeen historisch overzicht van de middeleeuwen tot nu)
10. Geschiedenis in Nederland
11. Geschiedenis in België
12. Contra-argumenten (positie van de katholieke kerk, het protestantisme, de islam, het jodendom en het atheïsme)
13. Grote mythes (duivelaanbidding, revoluties en complotten)
14. Cultuur (tempelarchitectuur, vrijmetselarij in film en televisie)
15. Vrijmetselarij vandaag (algemene beschouwingen)
16. Vrijmetselarij morgen (uitdagingen)
17. 10 dingen die je over vrijmetselarij moet onthouden
18. 10 clichés
19. 10 monumenten en gebouwen
20. 6 bijlagen: maçonnieke teksten (o.a. fragment Constituties van Anderson) - contactgegevens - internetadressen - bekende vrijmetselaars - literatuur - verklarende woordenlijst.
21. Index
woensdag 10 oktober 2007
Grootmeesters op TV
In Knack van deze week klaagt Jan Blommaert de "verkleutering" van de media aan. Om de doorsnee kijker niet af te schikken moeten politici en wetenschappers vooral geen moeilijke woorden gebruiken, en mag een interview niet langer dan een tweetal minuten duren. Dit in tegenstelling tot voetbalcoaches die allerhande technische termen over het scherm mogen etaleren, wat dat weer op onbegrip bij de doorsnee politicus en wetenschapper stuit. Op RTBF laten ze gelukkig zien dat het ook nog anders kan. Het programma zoals Les Bureaux du Pouvoir liet gisterenavond gedurende anderhalf uur zittend GOB-Grootmeester Henri Bartholomeeusen aan het woord in het decor van de Grote Tempel aan de Lakensestraat in Brussel. In tegenstelling tot Canvas wachtte de RTBF niet om zo een programma na de voetbal- of tennismatch uit te zenden op een ei zo na middernachtelijk uur. Oorspronkelijk gepland om 21u25 moest de uitzending zelfs met een 20-tal minuten worden vervroegd omdat de RTBF een aantal fragmenten uit een ophefmakende kuifje-reportage niet mocht uitzenden. Voor mij is dit wel een ideaal moment om de lichtbak aan te schakelen: de kleine ligt dan in bed en de afwas is net gedaan.
Maar ik wijk af: Henri Bartholomeeussen is Brussels advocaat, lid van Libre Examen, en sinds twee jaar Grootmeester Nationaal van het Grootoosten van België. Het uitvoerig en diepgaand interview werd afgenomen door Fabienne Vander Meersche, die blijk gaf van bijzonder goed voorbereid en geïnformeerd te zijn. Dit had een sereen en niet altijd even gemakkelijk stuk televisie tot gevolg, zonder ook maar de minste notie van sensatiejournalistiek. Thema's zoals humanisme, engagement en idealisme werden besproken, steeds in de maçonnieke context. Het vraaggesprek werd opgebouwd aan de hand van vragen van de man/vrouw-in-de-straat over vrijmetselarij. Een aantal clichés zoals elitarisme, opportunisme en irreligie werden door Bartholomeeusen gestructureerd en waardig rechtgezet. Bartholomeeusen is trouwens een charismatisch figuur die een grote mate van gezag uitstraalt en zeer goed weet waarover hij spreekt. Dat kon ook van de interviewster worden gezegd, die zelf interpelleerde met vragen over Iraanse Loges in ballingschap, de verhouding tussen religie en spiritualiteit en de verwantschap met de Vrouwengrootloge.
Het werd nog interessanter toen er achtereenvolgens twee gasten werden bijgehaald. De eerste was Alexandre Cleven, in het dagelijks leven afgevaardigd beheerder van Partena maar ook zittend Grootmeester van de Reguliere Grootloge van België. De man bekende meteen dat hij nog nooit een voet in de tempels van de Lakensestraat had gezet. Het was ook een soort van historisch ontmoeting: voor het eerst werden twee zittende Grootmeesters voor een camera samengebracht, en dan nog wel in een maçonnieke tempel. Op vraag van Vander Meersche gaf Cleven de belangrijkste punten van verschil tussen de regulieren en de irregulieren: het geloof in een opperwezen, de eedaflegging op een heilig boek en een aantal andere Landmerken. Betreffende de overeenkomsten geraakte de houterige Cleven niet verder dan de gemeenschappelijke historie en de gelijkenissen in de tempelinrichting. Bartholomeeusen nodigde hem uit om eens een zitting in een irreguliere Werkplaats bij te wonen, wat Cleven meteen afwees en eraan toevoegde dat irregulieren in de Reguliere Loges niet welkom waren. Dit moment maakte duidelijk dat het water tussen de beide strekking echt wel erg diep is.
Vervolgens nam Tony Mary, voormalig afgevaardigd beheerder van de VRT, plaats in de stoel van Cleven. Mary - wat bij de interviewster de woordspeling "je vous salue Marie" uitlokte - is lid van de Antwerpse Werkplaats De Geuzen en getuigde over de betekenis van de vrijmetselarij in zijn persoonlijk leven. Hij benadrukte dat hij pas werd ingewijd toen zijn loopbaan al was gelanceerd, waarmee hij inspeelde op het cliché dat de vrijmetselarij nodig is om carrière te maken. Het programma eindigde met de mededeling dat Bartholomeeusen zijn laatste mandaatsjaar is ingegaan en dat volgend jaar een nieuwe Grootmeester Nationaal zal worden verkozen. Hij wierp vervolgens een bepaalde blik richting Mary.
Update 15 oktober 2007
Ondergetekende ontving volgende reactie:
Bedankt voor de tip, zeer interessant programma alhoewel ik enkele bedenkingen heb.
Vooraleerst was ik een beetje teleurgesteld dat onze goede vrienden van La Une de uitzending niet hadden ondertiteld, op sommige ogenblikken werd nogal snel gesproken en hoewel ik dagelijks Frans spreek had ik hier en daar wat moeite om te volgen.
Inhoudelijk dan vond ik de vragen van het grote publiek dan weer niet erg diepgaand. De standaard vragen - zoals die over de relatie tussen VM. en politiek, religie, ... - waarop je natuurlijk de geijkte antwoorden krijgt vind je in elk boek terug en drukken de geinterviewde meestal terug in een verdedigende houding, waarbij hij enkel nog zijn stelling probeert te verdedigen en het minder over de filosofische aspecten van de vrijmetselarij gaat.
De ontmoeting tussen de twee Grootmeesters had tot een interessante confrontatie kunnen leiden, ware het niet dat ik de Grootmeester van de RGLB wat makjes vond overkomen. Persoonlijk vond ik het ook een gemiste kans dat de Grootmeesters van de andere obedienties niet aan bod kwamen. Wellicht zou de balans regulier-irregulier wat teveel hebben doen doorslaan, maar aan de andere kant had ik graag de reactie van de RGLB ten opzichte van de DH of de Vrouwengrootloge gehoord.
Al bij al ben ik blij dat men op La Une de tijd heeft genomen om een dergelijk gesprek uit te zenden, een kunst die de Vlaamse collegas van de VRT blijkbaar al afgeleerd hebben. Aan de andere kant vond ik de antwoorden van de Grootmeester van het Groot Oosten de Nederlanden in de reportage van IKON, die al een aantal keer werd herhaald, net dat tikkeltje meer inzicht geven in de VM.
Maar ik wijk af: Henri Bartholomeeussen is Brussels advocaat, lid van Libre Examen, en sinds twee jaar Grootmeester Nationaal van het Grootoosten van België. Het uitvoerig en diepgaand interview werd afgenomen door Fabienne Vander Meersche, die blijk gaf van bijzonder goed voorbereid en geïnformeerd te zijn. Dit had een sereen en niet altijd even gemakkelijk stuk televisie tot gevolg, zonder ook maar de minste notie van sensatiejournalistiek. Thema's zoals humanisme, engagement en idealisme werden besproken, steeds in de maçonnieke context. Het vraaggesprek werd opgebouwd aan de hand van vragen van de man/vrouw-in-de-straat over vrijmetselarij. Een aantal clichés zoals elitarisme, opportunisme en irreligie werden door Bartholomeeusen gestructureerd en waardig rechtgezet. Bartholomeeusen is trouwens een charismatisch figuur die een grote mate van gezag uitstraalt en zeer goed weet waarover hij spreekt. Dat kon ook van de interviewster worden gezegd, die zelf interpelleerde met vragen over Iraanse Loges in ballingschap, de verhouding tussen religie en spiritualiteit en de verwantschap met de Vrouwengrootloge.
Het werd nog interessanter toen er achtereenvolgens twee gasten werden bijgehaald. De eerste was Alexandre Cleven, in het dagelijks leven afgevaardigd beheerder van Partena maar ook zittend Grootmeester van de Reguliere Grootloge van België. De man bekende meteen dat hij nog nooit een voet in de tempels van de Lakensestraat had gezet. Het was ook een soort van historisch ontmoeting: voor het eerst werden twee zittende Grootmeesters voor een camera samengebracht, en dan nog wel in een maçonnieke tempel. Op vraag van Vander Meersche gaf Cleven de belangrijkste punten van verschil tussen de regulieren en de irregulieren: het geloof in een opperwezen, de eedaflegging op een heilig boek en een aantal andere Landmerken. Betreffende de overeenkomsten geraakte de houterige Cleven niet verder dan de gemeenschappelijke historie en de gelijkenissen in de tempelinrichting. Bartholomeeusen nodigde hem uit om eens een zitting in een irreguliere Werkplaats bij te wonen, wat Cleven meteen afwees en eraan toevoegde dat irregulieren in de Reguliere Loges niet welkom waren. Dit moment maakte duidelijk dat het water tussen de beide strekking echt wel erg diep is.
Vervolgens nam Tony Mary, voormalig afgevaardigd beheerder van de VRT, plaats in de stoel van Cleven. Mary - wat bij de interviewster de woordspeling "je vous salue Marie" uitlokte - is lid van de Antwerpse Werkplaats De Geuzen en getuigde over de betekenis van de vrijmetselarij in zijn persoonlijk leven. Hij benadrukte dat hij pas werd ingewijd toen zijn loopbaan al was gelanceerd, waarmee hij inspeelde op het cliché dat de vrijmetselarij nodig is om carrière te maken. Het programma eindigde met de mededeling dat Bartholomeeusen zijn laatste mandaatsjaar is ingegaan en dat volgend jaar een nieuwe Grootmeester Nationaal zal worden verkozen. Hij wierp vervolgens een bepaalde blik richting Mary.
Update 15 oktober 2007
Ondergetekende ontving volgende reactie:
Bedankt voor de tip, zeer interessant programma alhoewel ik enkele bedenkingen heb.
Vooraleerst was ik een beetje teleurgesteld dat onze goede vrienden van La Une de uitzending niet hadden ondertiteld, op sommige ogenblikken werd nogal snel gesproken en hoewel ik dagelijks Frans spreek had ik hier en daar wat moeite om te volgen.
Inhoudelijk dan vond ik de vragen van het grote publiek dan weer niet erg diepgaand. De standaard vragen - zoals die over de relatie tussen VM. en politiek, religie, ... - waarop je natuurlijk de geijkte antwoorden krijgt vind je in elk boek terug en drukken de geinterviewde meestal terug in een verdedigende houding, waarbij hij enkel nog zijn stelling probeert te verdedigen en het minder over de filosofische aspecten van de vrijmetselarij gaat.
De ontmoeting tussen de twee Grootmeesters had tot een interessante confrontatie kunnen leiden, ware het niet dat ik de Grootmeester van de RGLB wat makjes vond overkomen. Persoonlijk vond ik het ook een gemiste kans dat de Grootmeesters van de andere obedienties niet aan bod kwamen. Wellicht zou de balans regulier-irregulier wat teveel hebben doen doorslaan, maar aan de andere kant had ik graag de reactie van de RGLB ten opzichte van de DH of de Vrouwengrootloge gehoord.
Al bij al ben ik blij dat men op La Une de tijd heeft genomen om een dergelijk gesprek uit te zenden, een kunst die de Vlaamse collegas van de VRT blijkbaar al afgeleerd hebben. Aan de andere kant vond ik de antwoorden van de Grootmeester van het Groot Oosten de Nederlanden in de reportage van IKON, die al een aantal keer werd herhaald, net dat tikkeltje meer inzicht geven in de VM.
Mezelf opnieuw:
Ik vond Cleven als GM van RGLB eveneens vrij houterig overkomen. De man was duidelijk niet op zijn gemak en het leek wel of hij zich constant moest verdedigen. Zijn manier van antwoorden deed mij meteen denken aan een Piet Van Brabant, die ik een jaartje voor zijn dood aan het werk kon zien op een voordracht in Liedekerke. Van Brabant kwam op uitnodiging van een plaatselijke vereniging een algemene inleiding tot het begrip "vrijmetselarij" geven. En dan kreeg je uitspraken zoals: "mannen en vrouwen zijn niet gelijk, dus kunnen vrouwen nooit vrijmetselaar worden" en "er is maar één echte vrijmetselarij in België, vertegenwoordigd door de RGLB" waarbij hij gedurende de hele voordracht geen enkele keer, zelfs niet eens in het historisch overzicht, naar het GOB verwees. En op de vraag wat de houding van de loges ten aanzien van democratie en mensenrechten is antwoordde hij doodleuk dat "vrijmetselarij zich niet met politiek bezig houdt". Ik heb het nooit meegemaakt dat een spreker erin slaagde aan het einde van de avond de hele zaal tegen zich te krijgen. Ik herinner mij dat ik nog het applaus in gang heb moeten zetten want voelde zich daartoe geroepen. Dit maar om aan te tonen dat de woordvoerders van de RGLB nogal star en zelfs irrelevant kunnen overkomen, zeker gezien in de Belgische en vrijzinnige context.
Daarop aansluitend ben ik er vrij zeker van dat Cleven, indien hij gevraagd zou worden naar zijn visie op DH of de VGLB, ongetwijfeld zou antwoorden dat zij in overtreding zijn met de Landmerken en dus niet volwaardig onder de maçonnieke koepel kunnen vallen. De VGLB is op dat vlak nog heel anders dan de Nederlandse Orde van Weefsters, gekoppeld aan het reguliere Grootoosten der Nederlanden: terwijl de eerste een volledige en volwaardige maçonnieke Obediëntie is, is de tweede eerder een soort van adoptievrijmetselarij. De vrouwen mogen doen alsof ze vrijmetselaar zijn, maar ze zijn het niet echt.
Dat brengt mij tot uw laatste punt i.v.m. Nederland. Ik zag de fameuze IKONreportage onlangs on-line en ik ben zowat achterover gevallen van verbazing. De openheid ten aanzien van de eigen werking en in het vertonen van rituelen zou de vrijmetselarij in België nooit kunnen laten zien. Zelfs de RGLB, die op dezelfde hoogte staat als het GONL, is zeer gesloten. Zelfs de "irregulieren" in eigen land hebben vaak geen idee hoe het er precies in de loges van de RGLB aan toe gaat. Er is meer kans dat Cleven uiteindelijk wél op de uitnodiging van Bartholomeeusen ingaat dan dat eender welke Belgische loge aan zo een tv-programma zou meewerken. En inderdaad, de uitspraken van Diederik Van Rossum als Grootmeester van het GONL voor de IKON geven ietwat meer inzicht in de betekenis van de vrijmetselarij, waarschijnlijk ook omdat Van Rossum vooral uit eigen gevoel spreekt en veel minder als woordvoerder van zijn Obediëntie - zoals Bartholomeeusen wel doet.
De IKON-documentaire van 13 december 2006 staat hier.
Daarop aansluitend ben ik er vrij zeker van dat Cleven, indien hij gevraagd zou worden naar zijn visie op DH of de VGLB, ongetwijfeld zou antwoorden dat zij in overtreding zijn met de Landmerken en dus niet volwaardig onder de maçonnieke koepel kunnen vallen. De VGLB is op dat vlak nog heel anders dan de Nederlandse Orde van Weefsters, gekoppeld aan het reguliere Grootoosten der Nederlanden: terwijl de eerste een volledige en volwaardige maçonnieke Obediëntie is, is de tweede eerder een soort van adoptievrijmetselarij. De vrouwen mogen doen alsof ze vrijmetselaar zijn, maar ze zijn het niet echt.
Dat brengt mij tot uw laatste punt i.v.m. Nederland. Ik zag de fameuze IKONreportage onlangs on-line en ik ben zowat achterover gevallen van verbazing. De openheid ten aanzien van de eigen werking en in het vertonen van rituelen zou de vrijmetselarij in België nooit kunnen laten zien. Zelfs de RGLB, die op dezelfde hoogte staat als het GONL, is zeer gesloten. Zelfs de "irregulieren" in eigen land hebben vaak geen idee hoe het er precies in de loges van de RGLB aan toe gaat. Er is meer kans dat Cleven uiteindelijk wél op de uitnodiging van Bartholomeeusen ingaat dan dat eender welke Belgische loge aan zo een tv-programma zou meewerken. En inderdaad, de uitspraken van Diederik Van Rossum als Grootmeester van het GONL voor de IKON geven ietwat meer inzicht in de betekenis van de vrijmetselarij, waarschijnlijk ook omdat Van Rossum vooral uit eigen gevoel spreekt en veel minder als woordvoerder van zijn Obediëntie - zoals Bartholomeeusen wel doet.
De IKON-documentaire van 13 december 2006 staat hier.
vrijdag 5 oktober 2007
Centre into Freemasonry
Vanochtend werd per nieuwsbrief bekend gemaakt dat Andreas Önnerfors op 1 oktober tot directeur van het Centre for Research into Freemasonry aan de Universiteit van Sheffield werd benoemd. Zijn voorganger, de indrukwekkende Andrew Prescott, was in maart 2007 benoemd tot bibliothecaris aan de Universiteit van Lampeter, Wales. Sindsdien stond zijn stoel vacant. Tijdens het congres in Edinburgh, en vooral dan tijdens het fameuze galadiner (zie eerdere post), viel het mij op dat zowat iedereen wel voor die positie wou kandideren. Sommigen zagen zich al benoemd... In ieder geval wens ik Andreas heel veel succes bij deze nieuwe uitdaging. Even een kort bio'tje:
Andreas Önnerfors (b. 71) was raised in Germany in a Swedish-German family. He took his German Abitur in 1990 in Trier. After a period of
extensive travel and some initial studies, he served in the Swedish Army between 1993 and 1996, interrupted by studies in History of
Sciences and Ideas. Being trained at the Interpreter School of the Swedish Armed Forces, he acquired Russian. In 1997, he again took up
his undergraduate studies in the History of Sciences and Ideas at the University of Lund, Sweden were he completed his BA and MA starting
PhD-training in 1999. In 2000, he also was admitted to a German PhD-scheme at the University of Greifswald at the Baltic shore. Andreas
defended his PhD-thesis successfully in 2003. It is titled “Svenska Pommern: kulturmöten och identifikation 1720-1815” (Swedish Pomerania:
Cultural Encounters and Identification 1720-1815). Since then, Andreas has undertaken postdoctoral research on Swedish Eighteenth Century
freemasonry and has taught courses mainly within European Studies. He also has a large interest in press history and the history of sciences.
Andreas has published about forty papers and articles in various languages, a majority of them on freemasonry.
Andreas Önnerfors (b. 71) was raised in Germany in a Swedish-German family. He took his German Abitur in 1990 in Trier. After a period of
extensive travel and some initial studies, he served in the Swedish Army between 1993 and 1996, interrupted by studies in History of
Sciences and Ideas. Being trained at the Interpreter School of the Swedish Armed Forces, he acquired Russian. In 1997, he again took up
his undergraduate studies in the History of Sciences and Ideas at the University of Lund, Sweden were he completed his BA and MA starting
PhD-training in 1999. In 2000, he also was admitted to a German PhD-scheme at the University of Greifswald at the Baltic shore. Andreas
defended his PhD-thesis successfully in 2003. It is titled “Svenska Pommern: kulturmöten och identifikation 1720-1815” (Swedish Pomerania:
Cultural Encounters and Identification 1720-1815). Since then, Andreas has undertaken postdoctoral research on Swedish Eighteenth Century
freemasonry and has taught courses mainly within European Studies. He also has a large interest in press history and the history of sciences.
Andreas has published about forty papers and articles in various languages, a majority of them on freemasonry.
maandag 24 september 2007
De Tuin van Heden
Afgelopen vrijdag 21 september werd ere-rector Els Witte aan de Vrije Universiteit Brussel gehuldigd naar aanleiding van haar emeritaat. Ter gelegenheid werd een "liber alumnorum" (niet amicorum) aan de gevierde en aan het publiek voorgesteld. In dit zeer lijvig boek worden 15 artikels over de stand van onderzoek naar thema's uit de contemporaine historiografie samengebracht. De behandelde thema's zijn politieke partijen, vakbewegingen, feminisme, Vlaamse Beweging, intellectuelen, politieke elites, sociaal beleid, cultuurbeleid, kolonialisme, militaire geschiedenis, politicologie, communicatiewetenschappen en vrijmetselarij, waarbij de bijdrage van ondergetekende afkomstig is. In alle eerlijkheid en in valse bescheidenheid is dit een sleutelwerk voor iedereen die zijn weg wil banen in het wetenschappelijk onderzoek naar deze thema's. Het nadeel aan dit werk is echter de beperkte houdbaarheid: het gaat natuurlijk om de stand van zaken anno 2007. Geen geschikte trein- of bedlectuur, dat niet, maar wel een referentiewerk dat in iedere ernstige bibliotheek thuishoort.
KOPPEN (Jimmy). 'Tussen wetenschap en pseudo-historiografie. Onderzoek naar vrijmetselarij in België,' pp.209-231.
VANTHEMSCHE (Guy), DE METSENAERE (Machteld) & BURGELMAN (eds.). De Tuin van Heden. Dertig jaar wetenschappelijk onderzoek over de hedendaagse Belgische samenleving. Een bundel studies aangeboden aan professor Els Witte naar aanleiding van haar emeritaat. Brussel,VUBPRESS, 2007, 658 p.
KOPPEN (Jimmy). 'Tussen wetenschap en pseudo-historiografie. Onderzoek naar vrijmetselarij in België,' pp.209-231.
VANTHEMSCHE (Guy), DE METSENAERE (Machteld) & BURGELMAN (eds.). De Tuin van Heden. Dertig jaar wetenschappelijk onderzoek over de hedendaagse Belgische samenleving. Een bundel studies aangeboden aan professor Els Witte naar aanleiding van haar emeritaat. Brussel,VUBPRESS, 2007, 658 p.
woensdag 19 september 2007
Shriners
Het motto “het leven is al ernstig genoeg” lijkt ook voor de Amerikaanse vrijmetselarij van toepassing te zijn. Amerikanen staan nu eenmaal niet bekend om hun ingetogenheid en bescheidenheid. Op het vlak van de Amerikaanse maçonnerie is dat anders. Niet alleen maken Amerikaanse vrijmetselaars zelden of nooit een probleem van hun logelidmaatschap: ze lopen er soms uitdrukkelijk mee te koop. Ringen met opzichtige passers en winkelhaken, baseball-petjes met de slogan “Proud to be a Mason” en reclameboodschappen op tv – op youtube en andere videosites zijn er meerdere voorbeelden te bekijken – zijn daar helemaal niet eigenaardig. De meest opvallende – en zoals je wil, meest lachwekkende – uiting van Amerikaanse en maçonnieke inspiratie is de Ancient Arabic Order of the Nobles of the Mystic Shrine, kortweg “The Shrine”. “Shriners” behoren tot de één van de grootste en meest populaire para-maçonnieke genootschappen. Iedere shriner is trouwens steeds vrijmetselaar, maar niet iedere vrijmetselaar is een shriner. Shriners zeggen van henzelf dat “(they) are dedicated to fun and fellowship... but with a serious purpose”. Over heel de Verenigde Staten bezitten en beheren ze 22 kinderziekenhuizen, die haast gratis werken.
Maar waar komen die shrines vandaan? In de eerste decennia van de 19e eeuw werd alkohol systematisch uit de maçonnieke tempels verbannen, zodat tegen 1850 zowat iedere Grootloge was drooggelegd. Dat gold niet enkel voor de bijeenkomsten van de blauwe graden, maar ook van de hogere graden. De maçonnieke arbeid werd bijgevolg, zowel letterlijk als figuurlijk, een droge bedoening. In 1870 kwamen enkele New Yorkse broeders regelmatig samen in een plaatselijk restaurant. Het gesprek ging vaak over het gebrek aan amusement in de werkplaats. Eén van hen, een rondreizend acteur genaamd Billy Florence, vertelde op een keer dat hij na afloop van een voorstelling voor een Ottomaans diplomaat in Marseille een licht amusementsstuk bijwoonde. In die periode gebeurde het wel vaker dat ernstig toneelwerk werd gevolgd door een wat luchtigere afsluiter. In dit geval werd er een korte, muzikale komedie opgevoerd over een oud, geheim genootschap, en dat zich ergens in het midden-oosten afspeelde. De acteurs en zangers droegen Arabische kostuums en aan het slot werd het hele publiek ingezworen als leden van dit fictieve genootschap met hoog entertainmentgehalte.
Eén van de andere aanwezigen in het New Yorkse restaurant, dr. Walter Fleming, vond dit een geweldig concept. Samen met de drie andere broeders werd er ter plaatse een soort van mystiek Arabisch en maçonniek ritueel verzonnen. In 1872 werden deze wilde plannen in werkelijkheid omgezet door de oprichting van The Mecca Temple of the Ancient Arabic Order of the Nobles of the Mystic Shrine, met Fleming aan het hoofd als “potentate”. Er werden bijpassende “regalia” gezocht, zoals de Marokkaanse fez met zwarte kwast, met daarop een juweel samengesteld uit een halve maan, een vijfpuntige ster, een zwaard en een sfinksenhoofd.
In de eerste jaren bleef The Shrine vrij beperkt van omvang. Maar vanaf 1876, met nieuwe, uitgebreide inwijdingsritualen, de invoering van een verzonnen geschiedenis en een intensieve PR-campagne, ging het het genootschap voor de wind. In 1890 waren er 50 shrinetempels in de Verenigde Staten en Canada met 7 500 leden; in 1900 waren er dat al 79 met 50 000 leden. Symboliek en intellectuele diepzinnigheid moest er niet worden verwacht: daarvoor diende de “normale” werkplaats. Drank, eten, sigaren en andere vormen van gezelligheid des te meer.
In de nasleep van een polio-epidemie in 1919 besliste The Imperial Grand Council – het hoofdbestuur van The Shrine – om een eerste kinderhospitaal te bouwen. Patiënten onder de 14 jaar, en later onder de 18 jaar, wiens ouders een ziekenhuisopname niet konden betalen, werden gratis behandeld, ongeacht religie, huidskleur of nationaliteit. Vandaag besteden de shriners, aan de hand van schenkingen, lidgelden en liefdadigheid, dagelijks $ 1 600 000 aan de instandhouding van hun 22 kinderziekenhuizen.
Shrines hebben een inwijdingsritueel met veel dramatiek, waarbij de kandidaat “het hete woestijnzand” moet doorkruisen. Shrinetempels of Shrinecentra, zoals ze meestal vandaag worden genoemd, zijn zeer groot in omvang, zodat vaak honderden tot duizenden leden tegelijk aanwezig kunnen zijn. Vaak zijn er maar enkelen per Amerikaanse staat. Iedere tempel heeft zich daarom opgedeeld in clubs of eenheden, gebaseerd op persoonlijke interesses of hobby’s. Zodoende kunnen tempels opgedeeld zijn in eenheden van motorrijders, old-timereigenaars, fanfaremuzikanten, clowns en schilders – de mogelijkheden zijn eindeloos. Shriners organiseren parades, met heuse verkleedpartijen, en rondtrekkende circussen, met als doel zoveel mogelijk schenkingen te kunnen ontvangen... en plezier te beleven.
Maar waar komen die shrines vandaan? In de eerste decennia van de 19e eeuw werd alkohol systematisch uit de maçonnieke tempels verbannen, zodat tegen 1850 zowat iedere Grootloge was drooggelegd. Dat gold niet enkel voor de bijeenkomsten van de blauwe graden, maar ook van de hogere graden. De maçonnieke arbeid werd bijgevolg, zowel letterlijk als figuurlijk, een droge bedoening. In 1870 kwamen enkele New Yorkse broeders regelmatig samen in een plaatselijk restaurant. Het gesprek ging vaak over het gebrek aan amusement in de werkplaats. Eén van hen, een rondreizend acteur genaamd Billy Florence, vertelde op een keer dat hij na afloop van een voorstelling voor een Ottomaans diplomaat in Marseille een licht amusementsstuk bijwoonde. In die periode gebeurde het wel vaker dat ernstig toneelwerk werd gevolgd door een wat luchtigere afsluiter. In dit geval werd er een korte, muzikale komedie opgevoerd over een oud, geheim genootschap, en dat zich ergens in het midden-oosten afspeelde. De acteurs en zangers droegen Arabische kostuums en aan het slot werd het hele publiek ingezworen als leden van dit fictieve genootschap met hoog entertainmentgehalte.
Eén van de andere aanwezigen in het New Yorkse restaurant, dr. Walter Fleming, vond dit een geweldig concept. Samen met de drie andere broeders werd er ter plaatse een soort van mystiek Arabisch en maçonniek ritueel verzonnen. In 1872 werden deze wilde plannen in werkelijkheid omgezet door de oprichting van The Mecca Temple of the Ancient Arabic Order of the Nobles of the Mystic Shrine, met Fleming aan het hoofd als “potentate”. Er werden bijpassende “regalia” gezocht, zoals de Marokkaanse fez met zwarte kwast, met daarop een juweel samengesteld uit een halve maan, een vijfpuntige ster, een zwaard en een sfinksenhoofd.
In de eerste jaren bleef The Shrine vrij beperkt van omvang. Maar vanaf 1876, met nieuwe, uitgebreide inwijdingsritualen, de invoering van een verzonnen geschiedenis en een intensieve PR-campagne, ging het het genootschap voor de wind. In 1890 waren er 50 shrinetempels in de Verenigde Staten en Canada met 7 500 leden; in 1900 waren er dat al 79 met 50 000 leden. Symboliek en intellectuele diepzinnigheid moest er niet worden verwacht: daarvoor diende de “normale” werkplaats. Drank, eten, sigaren en andere vormen van gezelligheid des te meer.
In de nasleep van een polio-epidemie in 1919 besliste The Imperial Grand Council – het hoofdbestuur van The Shrine – om een eerste kinderhospitaal te bouwen. Patiënten onder de 14 jaar, en later onder de 18 jaar, wiens ouders een ziekenhuisopname niet konden betalen, werden gratis behandeld, ongeacht religie, huidskleur of nationaliteit. Vandaag besteden de shriners, aan de hand van schenkingen, lidgelden en liefdadigheid, dagelijks $ 1 600 000 aan de instandhouding van hun 22 kinderziekenhuizen.
Shrines hebben een inwijdingsritueel met veel dramatiek, waarbij de kandidaat “het hete woestijnzand” moet doorkruisen. Shrinetempels of Shrinecentra, zoals ze meestal vandaag worden genoemd, zijn zeer groot in omvang, zodat vaak honderden tot duizenden leden tegelijk aanwezig kunnen zijn. Vaak zijn er maar enkelen per Amerikaanse staat. Iedere tempel heeft zich daarom opgedeeld in clubs of eenheden, gebaseerd op persoonlijke interesses of hobby’s. Zodoende kunnen tempels opgedeeld zijn in eenheden van motorrijders, old-timereigenaars, fanfaremuzikanten, clowns en schilders – de mogelijkheden zijn eindeloos. Shriners organiseren parades, met heuse verkleedpartijen, en rondtrekkende circussen, met als doel zoveel mogelijk schenkingen te kunnen ontvangen... en plezier te beleven.
donderdag 16 augustus 2007
Tentoonstelling Waterloo: verslag
Aangezien het gisteren toch maar pokkenweer was leek het ons een ideaal moment om een duffe feestdag op te monteren met een museumbezoek. En ik had Aux portes du Temple in Waterloo nog op mijn verlanglijstje staan. Dus naar ginder, hoewel ik uit één van mijn vorige blogberichten al mijn bezorgdheid over de aanpak van deze maçonnieke tentoonstelling had uitgedrukt. Zou mijn vrees bewaarheid worden? Als we de kranten mogen geloven heeft de tentoonstelling de afgelopen maanden al heel wat volk over de vloer gehad. Maar een hoge publieksopkomst staat niet altijd garant aan kwaliteit. De locatie van de tentoonstelling was wel veelbelovend: het Wellingtonmuseum. In dit huis verbleef Wellington de nacht vóór hij de troepen van Napoleon in de pan hakte. Het museum biedt een overzicht van de slag van Waterloo en de figuur van Wellington. Allemaal heel interessant en historisch relevant, maar opgesteld in een stofferig decor. Een hedendaags museum zou echt niet meer met zo een oubollige visie mogen werken. En daartussen was de gelegenheidstentoonstelling opgesteld. Daardoor kon er niet van een parcours sprake zijn: in een aantal kamers stonden maçonnieke voorwerpen opgesteld, dan volgde weer een aantal kamers Wellingtonspullen - inclusief een levensgrote pop die de man zelf moest voorstellen; hij liet mijn vrouw een half metertje in de lucht springen van verschieten - gevolgd door een voor 1/3 gevulde zolder met een nagebouwde vrijmetselaarstempel, dan weer wat kamers oorlogsmateriaal, en tenslotte op het gelijkvloers een laatste ruimte met plannen van één of andere tempel. Dat is alvast één punt van kritiek. Tweede punt betreft het ontbreken van een audio-gids, die wel voor de rest van het museum ter beschikking stond.
En dan de inhoud. Volgens de folder wenste de tentoonstelling de link te leggen tussen de slag van Waterloo en de vrijmetselaars hier aanwezig zoals Wellington, Blücher, Grouchy en Ney. Ik heb die link nog steeds niet gevonden. Laat mij even de opstelling van de expositie overlopen, en misschien vindt u hem wel.
Eerste kamer: wat is vrijmetselarij. Ja, wat is het eigenlijk? Zonder enige voorkennis kan je er niets van maken. We vinden hier foto's van Nobelprijswinnaar Henri la Fontaine, inclusief de koffer met zijn Nobelprijsdiploma. Bij mijn weten was ten tijde van 1815 nog lang niet geboren. Tweede kamer: schootsvellen. Interessant hierbij was het schootsvel van Jérôme Bonaparte, jongere broer van. Veel verdere uitleg over de man was er niet. Derde kamer: de hogere graden. Uitvergroot overlijdensbericht van Goswin de Stassart (zonder maçonnieke symboliek). Schootsvellen, afgewisseld met linten en medailles. Derde kamer: gemengde vrijmetselarij. Schootsvellen. Adoptieloges waren zeer populair in de napoleontische periode, maar alle aandacht ging hier naar Le Droit Humain, heel veel decennia na Waterloo opgericht. Ook nog in die kamer aandacht voor het antimaçonnisme: Taxil, Antivrijmetselaarsbond, De Bezem. Niets of niemand die iets met Napoleon heeft te maken. Ten slotte was er nog een vitrine met beroemde vrijmetselaars. Ik krijg daar ingegroeide teennagels van. Wat heb je er nu aan dat Charles de Coster vrijmetselaar was? Generaal MacArthur was dat ook, maar die wou in de jaren '50 nog Korea met atoombommen platsmijten. Mooie maçonnieke gedachte, denk ik dan. Op dat ogenblik sneed mijn vrouw de voordelen van de draagdoek voor ons zoontje als nieuw gespreksthema aan. De aandacht voor de massaal aanwezige schootsvellen was verdwenen.
Het onvolprezen hoogtepunt van de tentoonstelling was echter de nagebootste tempel op zolder. Jongens, jongens! Spullen van de hobbywinkel die met plakband aan elkaar waren gehouden (echt waar: één driehoek was al los gekomen). Op één van de drie stoelen lag - drie keer raden - een schootsvel. Wat was hiervan de bedoeling? Met uitzondering van een zweverig gedicht over de tempel als ontmoetingsruimte geen enkele - geen enkele! - info over wat de betekenis van de tempel nu is, laat staan wat er gebeurt. Bovendien was de oppervlakte veel te klein, en dus totaal onrealistisch. De tempel gaf, in deze toestand, enkel ruimte voor een viertal personen, liefst in dwergformaat. Daarnaast opnieuw panelen met grote vrijmetselaars. Iconen zoals Oliver Hardy en Atatürk, die echt wel veel invloed hebben gehad ten tijde van Waterloo... Intussen bleef dat ene logelied van Mozart zich herhalen. Ik heb die CD trouwens ook, een echte aanrader.
Het slotpunt van de tentoonstelling was een aparte kamer, enkel bereikbaar via de binnenkoer. Nog steeds vraag ik mij af wat hiervan de bedoeling was. Niets anders dan tekeningen en bouwplannen van een fictieve tempel in piramidevorm (ter vervanging van de leeuw enkele kilometers verder, zou je je afvragen...) en een drietal geschilderde tableau's. Als je niet weet wat dat zijn heb je wel pech gehad.
Eindconclusie: deze tentoonstelling is een flauw afkooksel van het Museum van de Vrijmetselarij in de Brusselse Lakensestraat, wat wel de moeite is. Het was typerend dat er in de derde kamer voor dit Museum "reclame" werd gemaakt. Al bij al is deze tentoonstelling niet alleen slecht maar ook - wat veel erger is - oersaai. Slechts één advies voor de lezer dezes: blijf daar weg!
En dan de inhoud. Volgens de folder wenste de tentoonstelling de link te leggen tussen de slag van Waterloo en de vrijmetselaars hier aanwezig zoals Wellington, Blücher, Grouchy en Ney. Ik heb die link nog steeds niet gevonden. Laat mij even de opstelling van de expositie overlopen, en misschien vindt u hem wel.
Eerste kamer: wat is vrijmetselarij. Ja, wat is het eigenlijk? Zonder enige voorkennis kan je er niets van maken. We vinden hier foto's van Nobelprijswinnaar Henri la Fontaine, inclusief de koffer met zijn Nobelprijsdiploma. Bij mijn weten was ten tijde van 1815 nog lang niet geboren. Tweede kamer: schootsvellen. Interessant hierbij was het schootsvel van Jérôme Bonaparte, jongere broer van. Veel verdere uitleg over de man was er niet. Derde kamer: de hogere graden. Uitvergroot overlijdensbericht van Goswin de Stassart (zonder maçonnieke symboliek). Schootsvellen, afgewisseld met linten en medailles. Derde kamer: gemengde vrijmetselarij. Schootsvellen. Adoptieloges waren zeer populair in de napoleontische periode, maar alle aandacht ging hier naar Le Droit Humain, heel veel decennia na Waterloo opgericht. Ook nog in die kamer aandacht voor het antimaçonnisme: Taxil, Antivrijmetselaarsbond, De Bezem. Niets of niemand die iets met Napoleon heeft te maken. Ten slotte was er nog een vitrine met beroemde vrijmetselaars. Ik krijg daar ingegroeide teennagels van. Wat heb je er nu aan dat Charles de Coster vrijmetselaar was? Generaal MacArthur was dat ook, maar die wou in de jaren '50 nog Korea met atoombommen platsmijten. Mooie maçonnieke gedachte, denk ik dan. Op dat ogenblik sneed mijn vrouw de voordelen van de draagdoek voor ons zoontje als nieuw gespreksthema aan. De aandacht voor de massaal aanwezige schootsvellen was verdwenen.
Het onvolprezen hoogtepunt van de tentoonstelling was echter de nagebootste tempel op zolder. Jongens, jongens! Spullen van de hobbywinkel die met plakband aan elkaar waren gehouden (echt waar: één driehoek was al los gekomen). Op één van de drie stoelen lag - drie keer raden - een schootsvel. Wat was hiervan de bedoeling? Met uitzondering van een zweverig gedicht over de tempel als ontmoetingsruimte geen enkele - geen enkele! - info over wat de betekenis van de tempel nu is, laat staan wat er gebeurt. Bovendien was de oppervlakte veel te klein, en dus totaal onrealistisch. De tempel gaf, in deze toestand, enkel ruimte voor een viertal personen, liefst in dwergformaat. Daarnaast opnieuw panelen met grote vrijmetselaars. Iconen zoals Oliver Hardy en Atatürk, die echt wel veel invloed hebben gehad ten tijde van Waterloo... Intussen bleef dat ene logelied van Mozart zich herhalen. Ik heb die CD trouwens ook, een echte aanrader.
Het slotpunt van de tentoonstelling was een aparte kamer, enkel bereikbaar via de binnenkoer. Nog steeds vraag ik mij af wat hiervan de bedoeling was. Niets anders dan tekeningen en bouwplannen van een fictieve tempel in piramidevorm (ter vervanging van de leeuw enkele kilometers verder, zou je je afvragen...) en een drietal geschilderde tableau's. Als je niet weet wat dat zijn heb je wel pech gehad.
Eindconclusie: deze tentoonstelling is een flauw afkooksel van het Museum van de Vrijmetselarij in de Brusselse Lakensestraat, wat wel de moeite is. Het was typerend dat er in de derde kamer voor dit Museum "reclame" werd gemaakt. Al bij al is deze tentoonstelling niet alleen slecht maar ook - wat veel erger is - oersaai. Slechts één advies voor de lezer dezes: blijf daar weg!
vrijdag 20 juli 2007
Recensie Vrij denken in politiek, religie en vrijmetselarij
In samenwerking met de maçonnieke uitgeverij Fama verscheen een tweetal jaar geleden Vrij denken over religie, politiek en vrijmetselarij van Mat Herben. De auteur was een tijdlang, tegen wil en dank, bekende Nederlander toen hij na de moord op Pim Fortuyn in mei 2002 min of meer de leiding van diens partij overnam (en daarna ook mee aan de basis lag van haar roemloze ondergang). Herben was hoofdredacteur van het voorlichtingsmagazine van het ministerie van Defensie, werd in maart 2002 woordvoerder van Fortuyn, nadat deze een eigen partij (Lijst Pim Fortuyn) had opgericht na diens verwijdering uit Leefbaar Nederland omwille van vermeende islamofobe uitspraken. In de jaren ’90 was de katholiek Herben trouwens enige tijd Achtbare Meester van de toch wel niet onbelangrijke Haagse werkplaats Via Lucis. Professor in de Sociologie Fortuyn maakte een (in hoofdzaak mediagenieke) blitzcarrière met rechtse standpunten gericht tegen het falend beleid van het paarse kabinet-Kok. Fortuyn werd enkele dagen vóór de Tweede Kamerverkiezingen in Hilversum overhoop geschoten. Dit had twee gevolgen: 1, de LPF won in één klap 26 zetels en werd incontournable bij de nieuwe regeringsvorming van CDA’er Balkenende. 2, de overgrote meerderheid van deze verkozenen hadden nauwelijks of geen kaas gegeten van het politiek bedrijf, inclusief Herben, en vulden de weken die volgden met openlijk ruziemaken. Het kabinet-Balkenende I was in feite een kroniek van een aangekondigde dood: daags na de uitvaartplechtigheid van Prins-Gemaal Claus in oktober 2002 was het ermee afgelopen. De LPF slaagde er niet in zich te herpakken, om uiteindelijk bij de verkiezingen van 2006 geen enkele zetel meer over te houden; slechts hier en daar is er op gemeentelijk niveau nog een LPF-raadslid te vinden. Morgen 21 juli komt de LPF trouwens samen om, naar alle waarschijnlijkheid, de partij te ontbinden.
Herben heeft dus enige tijd in het middelpunt van de politieke belangstelling gestaan, en ik hoopte aan de hand van dit boek de man en zijn ideeën wat beter te leren kennen. Ijdele hoop. Vrij denken is een slordig samengesteld boek, bestaande uit een reeks van korte teksten waarvan het niet duidelijk is wat ze zijn: herwerkte interpretaties in de Tweede Kamer? Opiniestukken? Getranscribeerde interviews? Bouwstukken? Een inleiding als dusdanig ontbreekt, net als een conclusie, om dit duidelijk te stellen. Het valt trouwens niet te ontkennen dat de geest van Fortuyn door het hele boek heen zweeft. Het geeft je zo het gevoel van “wat zou Pim hiervan denken of hebben gevonden?”. Eveneens ergerlijk is Herbens profilering als pseudo-filosoof. Zo weet je nooit met welke stem hij spreekt: als politicus, opiniemaker of vrijmetselaar? Op geen enkel moment deelt hij ook mee dat zijn politieke denkbeelden al dan niet door zijn maçonnieke achtergrond gevormd zijn. Zijn aanhankelijkheid aan het katholicisme is ook vrij dubbelzinnig. Zo noemt hij enerzijds Johannes Paulus II, samen met Tsjechisch president Havel, één van de grote pleitbezorgers van het vrije geweten (p.110), daarin gevolgd door Benedictus XVI. Anderzijds volgt hij de kerkleiders niet in hun standpunten over homoseksualiteit (pp.147-149). Zo’n een grote verdedigers van het vrije geweten zijn ze nu ook weer niet. Diezelfde dubbelzinnigheid is er ook ten aanzien van de islam, door Herben als incompatibel gezien met de huidige westerse samenleving maar in essentie een religie van grote cultuur en verdraagzaamheid (moslims zoals Atatürk en koning Hoessein waren immers ook vrijmetselaars). Herben bekritiseert, maar geeft geen alternatieven. Ook over zijn prestaties als fractieleider van de LPF komen we niet veel te weten, behalve dan dat hij een door hem ingediende motie in april 2002 in de Tweede Kamer kon laten goedkeuren waarin het wetgevend orgaan de aanslagen van Madrid ten strengste veroordeeld (p.128). Maar ja, wie zou daar nu tegen zijn geweest? Voor de rest is alles wat op politiek vlak in de wereld is misgelopen voor een groot gedeelte op het conto van linkse rakkers te schrijven. Ronald Reagan had dus volgens Herben gelijk dat alles wat links wat tot het Rijk van het Kwade behoorde (voetnoot p.123).
De auteur heeft ook een aantal starre en oppervlakkige beelden over vrijmetselarij. De Orde als uitvinder van de democratie bijvoorbeeld. De 18e-eeuwse broeders zouden in de Verenigde Staten en Frankrijk aan de basis liggen van de democratische staatsinstellingen. Dit is een simplificering van de historische werkelijkheid. Bovendien was de vrijmetselarij een zeer elitair gegeven, en die elite ambieerde de wereldlijke macht. Een andere kwakkel is de oprichting van de Verenigde Naties, zogezegd voortgekomen uit het maçonniek denkpatroon van Roosevelt en Churchill tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Heeft dit boek mij dus iets nieuws geleerd over vrijmetselarij of hoe iemand dit persoonlijk kan beleven? Niet echt. Heeft dit iets bijgebracht over de politicus Herben? Ja: dat dit gaat om iemand zonder echt politiek programma en zich constant verschuilt achter de ideeën van Fortuyn, waarvan ik mij afvraag wie nog precies weet wat die oorspronkelijk waren.
HERBEN (Mat). Vrij denken in politiek, religie en vrijmetselarij. Den Haag, Synthese / Fama, 2005, 176 p.
vrijdag 6 juli 2007
Recensie Vrijmetselarij (Erdtsieck)
Terwijl de Vlaamse boekenmarkt grotendeels beperkt blijft tot de vijf volumes van Van Brabant, zijn er Nederland verschillende titels beschikbaar die de lezer een inleiding tot filosofie en geschiedenis van de vrijmetselarij kunnen bezorgen. Ik heb mij onlangs eens goed laten gaan en heb in een Nederlandse online boekhandel een behoorlijke bestelling geplaatst. Met veel genoegen ben ik mijn nieuwe aanwinsten nu aan het doornemen. Eén van die boekjes is dat van G. Erdtsieck, met de kortdadige titel Vrijmetselarij. Het verscheen vorig jaar in de Serie Wegwijs van de Kampense uitgeverij Kok. De reeks heeft de bedoeling korte, maar degelijke introducties tot wereldgodsdiensten en (Nederlandse) religieuze en wijsgerige stromingen aan te bieden. Dat daar ook new age en wicca tussen zit moeten we er maar bijnemen.
Ik ben in elk geval erg gecharmeerd van Erdtsiecks boekje. Het geeft zeer helder de belangrijkste kenmerken van het genootschap weer en baseert zich op de gekende werken uit de literatuur en is vooral schatplichtig aanVrijmetselarij in de Lage Landen van Ton Van de Sande. Ook pater Dierickx' De grote onbekende wordt regelmatig aangehaald, waarbij de auteur echter voorbij gaat aan de gedateerdheid van dit werk. Dierickx schreef het boek in de onmiddellijke nasleep van Vaticanum II, in de ijdele hoop dat de verzoening tussen Katholieke Kerk en vrijmetselarij nabij was. Dat was vóór kardinaal Ratzinger deze veronderstelling de kop indrukte.
De klemtoon ligt wel op Nederland, wat linken naar België zeker niet uitsluit. Dit veroorzaakt wel een aantal onvolledigheden (bv. p.31: de auteur zegt dat de oprichting van GOB in 1833 de definitieve breuk met de Nederlandse vrijmetselarij is, zonder het toch wel belangrijk detail van het Gentse en orangistische Le Septentrion te vermelden) en historische uitschuivers (p.25: het Congres van Wenen van 1813 maakt van de Verenigde Nederlanden een koninkrijk; het Congres is pas in 1814, waarna Willem soeverein vorst wordt; koning wordt hij pas bij wijze van statement als Napoleon richting Waterloo oprukt.)
Het is aangenaam dat de auteur citaten en getuigenissen van broeders aanhaalt, en daarbij hun volle naam en werkplaats vernoemt. Zoiets zou in een Belgische publicatie ondenkbaar zijn.
Ik ben in elk geval erg gecharmeerd van Erdtsiecks boekje. Het geeft zeer helder de belangrijkste kenmerken van het genootschap weer en baseert zich op de gekende werken uit de literatuur en is vooral schatplichtig aanVrijmetselarij in de Lage Landen van Ton Van de Sande. Ook pater Dierickx' De grote onbekende wordt regelmatig aangehaald, waarbij de auteur echter voorbij gaat aan de gedateerdheid van dit werk. Dierickx schreef het boek in de onmiddellijke nasleep van Vaticanum II, in de ijdele hoop dat de verzoening tussen Katholieke Kerk en vrijmetselarij nabij was. Dat was vóór kardinaal Ratzinger deze veronderstelling de kop indrukte.
De klemtoon ligt wel op Nederland, wat linken naar België zeker niet uitsluit. Dit veroorzaakt wel een aantal onvolledigheden (bv. p.31: de auteur zegt dat de oprichting van GOB in 1833 de definitieve breuk met de Nederlandse vrijmetselarij is, zonder het toch wel belangrijk detail van het Gentse en orangistische Le Septentrion te vermelden) en historische uitschuivers (p.25: het Congres van Wenen van 1813 maakt van de Verenigde Nederlanden een koninkrijk; het Congres is pas in 1814, waarna Willem soeverein vorst wordt; koning wordt hij pas bij wijze van statement als Napoleon richting Waterloo oprukt.)
Het is aangenaam dat de auteur citaten en getuigenissen van broeders aanhaalt, en daarbij hun volle naam en werkplaats vernoemt. Zoiets zou in een Belgische publicatie ondenkbaar zijn.
ERDTSIECK (G.). Vrijmetselarij. Kampen, Uitgeverij Kok, 2006, 112 p. + ill., €13,50.
donderdag 14 juni 2007
ICHF 2007 (5)
Vijfde en laatste bericht over de International Conference on the History of Freemasonry. Een zeer vol programma (met vooraf aangekondigde verontschuldigingen kwamen we nog aan 73 sprekers), verdeeld over 24 sessies, 5 plenary lectures en drie dagen. Je moet dus keuzes maken. Laten we eens zien wat mij allemaal is bijgebleven.
Vrijdag 25 mei: het congres opent met de Nederlander Jan Snoeck, professor in Heidelberg, over de stand van het wetenschappelijk onderzoek naar vrijmetselarij. Hij vermeldde de grote namen, maar fixeerde zich vooral op de angelsaksische wereld. Het was soms tenenkrullend dat de Franse inbreng, met uitzondering van Chevallier, niet werd vernoemd. Ook Bartier, die vanuit de ULB al vanaf de jaren '60 vrijmetselarij als historicus bekeek, bleef buiten beschouwing. De meningen over de kwaliteit van deze voordracht waren dan ook verdeeld. Nadien heb ik de voormiddagsessie overgeslagen. Ik heb een stadswandelingetje gemaakt, wat mij de gelegenheid bood betere foto's te nemen dan de dag voordien. In de namiddag sloot ik mij aan bij sessie 6: American contacts en connections. Eerste spreker Raymond C. Vaughan over de Morgan-affaire. Verhaal simpel samengevat: Morgan verdwijnt in de jaren 1820 en vrijmetselaars worden ervan beschuldigd er voor iets tussen te zitten. Veel nieuwe info was hier niet uit te halen. Nadien had ik een gesprekje met de spreker, waaruit duidelijk bleek dat hij als amateur-historicus (!) nauwelijks op de hoogte was van de Amerikaanse Antimasonic Party, die in de nasleep van de Morgan-affaire ontstond. Na Vaughan volgde Pierre Besses over Albert Pike en symbolisme. Ook hier maar weinig nieuws onder de zon. De discussie ging achteraf over het al dan niet betrokken zijn van Pike bij de Klu-Klux-Klan. Pff... De derde spreker over Mexicaanse vrijmetselarij had zijn kat gestuurd. Meer tijd voor een nodige kop koffie dus. De anderen in een andere zaal hadden ook niet veel geluk: een lezing over een bezoek van Desaguliers van 1 dag (!) aan Edinburgh was een klucht omdat het enkel vertelde wat Desaguliers die dag uitspookte: waar hij zijn sigaren haalde, of hij een soevenirtje kocht en dergelijke. Gelukkig leverde sessie 8 (Freemasonry and fraternalism) de nodige kwaliteit waar we op zoek naar waren. Het waren vooral sprekers Bob James en Dan Weinbren die daarvoor instonden. De eerste bouwde vanuit een historiografisch oogpunt verder op Snoeck, maar dan veel geconcentreerder en stelde ook concrete vragen zoals: als het verhaal van de overgang van operatieve naar speculatieve vrijmetselarij niet helemaal waterdicht is, waar sta je dan als historicus? De tweede belichtte twee Engelse werkplaatsen die uit broeders met zeer verschillende achtergronden waren samengesteld en wat voor gevolgen dit had voor wat hij de "fictieve broederschap" noemde. Derde en laatste spreker in de sessie was van een ander kaliber. De Braziliaan William Carvalho zorgde voor het komisch hoogtepunt van het congres. Hij behandelde de handelingen van de vrijmetselarij in de totstandkoming van de republiek op een zeer ernstige wijze, wat enigszins verstoord werd door zijn grappig accent, zijn sprekende gelijkenis met Omar Shariff en zijn boude uitspraken zoals "They were all hanged, except this one: he was shot to death". Wel interessant om iets over Braziliaanse maçonnerie te weten te komen, waar ik nauwelijks van op de hoogte ben. De dag werd besloten door Margareth Jacob.
Zaterdag 26 mei: Derde plenary lecture met Ferrer Benimeli. Dan sessie 10: Freemasonry in the early 18th century. Malcolm Davis behandelde een maçonniek geïnspireerde opera, een toneelstuk en een cantate. Zeer interessante cases, waarvan de partituren spijtig genoeg volledig gereconstrueerd moeten worden. Roger Dachez zou volgen, ware hij niet afwezig. Dan maar over naar de jonge Hongaar Róbert Péter, die de 18e-eeuwse Engelse loges vergeleek met religie. Er waren op het eerste zicht zoveel parallellen, dat er moeilijk een onderscheid kon worden gemaakt. Enige diepgaande analyse echter maakte duidelijk dat dit vergelijk in feite niet kon opgaan. Vóór de lunch nog de vierde plenary lecture door David Stevenson. Een zeer goed spreker met een mooi timbre. Hij vertrok van de vaststelling dat de Schotse vrijmetselarij in rechte lijn afstamt van de oude steenbewerkers, en dat er meerdere maçonnieke invloeden zijn op te merken in de totstandkoming van de eerste vakbonden. Sessie 14 (freemasonry and secularism) werd door Rik Röttger geopend over Belgische vrijmetselaars, liberalen en antikatholieken en hun handelen in die trend. Het was jammer dat mijn eigen voordracht daar niet op kon aansluiten: ik verkondigde immers de katholieke kant van het verhaal. Pierre Mollier, bibliothecaris van het GODF, behandelde de correspondentie tussen de Schotse Grootloge en het GODF ten tijde van de schrapping van de Opperbouwmeester door deze Franse obediëntie. Mollier kan als spreker zijn publiek echt boeien; dit is iets wat niet van alle sprekers op dit congres kon worden gezegd. In feite waren er maar weinig overeenkomsten tussen het thema van de eerste en de tweede spreker in deze sessie. Ik heb zo mijn bedenkingen over de samenstelling van al die sessies: de titel is vaak niet de juiste vlag die alle ladingen moet dekken. Dat in extremis nog Allison Ramsay over vrijmetselarij in Barbados werd toegevoegd vind ik maar bedenkelijk. Het was een lezing van enig niveau, maar wat deed die daar? De daaropvolgende sessie heb ik gelaten voor wat ze was: ik moest mijn eigen voordracht nog voorbereiden.
Zondag 27 mei: terwijl de eerste twee dagen nog nette pakken en hier en daar een kilt de maatstaf waren gaf de zondagvoormiddag een meer ontspannen indruk. De rek was er bij het 200-koppig publiek uit aan het geraken. Was deze laatste dag nog de moeite? Ja en nee. Sessie 20, Death and the mason, had bij mij hoge verwachtingen opgeworpen. Dit was echter het dieptepunt van het congres. De inhoud van de eerste spreker, Marie Mulvey-Roberts, ben ik zelfs volledig vergeten; Ian Robertson had het meer over de occulte symbolen in de Rosslyn Chapel (mijn kortstondige intenties om de nabijgelegen kapel eens met een bezoekje te verblijden werden hierdoor meteen de grond ingeboord); en Ronnie Scott, gedoctoreerd over de maçonnieke invloeden in het kerkhof van Glasgow, bakte er helemaal niets van. Volgens hem was zowat alles aan dit kerkhof maçonniek. Het grondplan leek wel heel erg veel op een Amerikaans logetapijt (!) en behoorlijk wat grafmonumenten hadden, zij het wel verhuld, maçonnieke symbolen. Wat een onzin! Voor de rest van de dag zagen we, met een beetje goede wil, overal maçonnieke symbolen in het straatbeeld. Drie bollen op een verkeerslicht? Daar heb je het al! Een eigenaardige kroonluchter in het museum? Voilà! Edinburgh gebouwd tussen heuvel? Kan het nog duidelijker! Mijn conclusie van deze sessie: zever in pakskens. Nadien was het wel de beurt aan mijzelf. Floor Meyer mocht mij vooraf gaan over de Amsterdamse pers. Door mijn zenuwen heb ik er nauwelijks iets van opgevangen. Ik heb haar paper op computer staan, zo kan ik hem nog rustig nalezen. Dat Andrew Prescott bij mijn aankondiging bijna van het podium donderde (hij vertelde tegen Floor de intussen legendarische woorden: "that was quite embarrassing") deed mij enige dingen toch wel relativeren. Ikzelf was vrij tevreden van mijn lecture. Het congres werd afgesloten door de vijfde plenary met James Stevens Curl over maçonnieke tuinen en bouwstijlen. Veel info over tuinen en bouwstijlen, minder over de maçonnerie erin.
Na afloop was de organisatie bijzonder tevreden, in die mate dat er meteen werd opgeroepen om in 2009 een tweede congres in Edinburgh te houden. Maar dat konden we al in onze brochures lezen. Wel werd er meteen een tussentijdse bijeenkomst, volgend jaar, in Sheffield aangekondigd. Nu hebben we daar toch wel onze twijfels over. Als dat weer zo een congres is zonder afgebakend thema, met ernstige kwaliteitsverschillen tussen zowel de sprekers als de voordrachten, pas ik daar wel voor. Gezien de aard van de voordrachten zou het perfect mogelijk geweest zijn de grootst mogelijke onzin te verkondigen zonder dat iemand het zou door hebben. En sommigen hebben dat effectief gedaan.
Volgens de laatste berichten willen ze de teksten van dit congres zeker publiceren. Maar hoe? Het zou wel een zeer dik boek worden. En ik vraag me af of het wel een goed idee is om die verschillende niveau's in één document samen te brengen.
Eindconclusies: een interessant en leerrijk congres, dat wel. Maar ik hoop dat het organiserend comité een ernstige evaluatie kan houden.
Vrijdag 25 mei: het congres opent met de Nederlander Jan Snoeck, professor in Heidelberg, over de stand van het wetenschappelijk onderzoek naar vrijmetselarij. Hij vermeldde de grote namen, maar fixeerde zich vooral op de angelsaksische wereld. Het was soms tenenkrullend dat de Franse inbreng, met uitzondering van Chevallier, niet werd vernoemd. Ook Bartier, die vanuit de ULB al vanaf de jaren '60 vrijmetselarij als historicus bekeek, bleef buiten beschouwing. De meningen over de kwaliteit van deze voordracht waren dan ook verdeeld. Nadien heb ik de voormiddagsessie overgeslagen. Ik heb een stadswandelingetje gemaakt, wat mij de gelegenheid bood betere foto's te nemen dan de dag voordien. In de namiddag sloot ik mij aan bij sessie 6: American contacts en connections. Eerste spreker Raymond C. Vaughan over de Morgan-affaire. Verhaal simpel samengevat: Morgan verdwijnt in de jaren 1820 en vrijmetselaars worden ervan beschuldigd er voor iets tussen te zitten. Veel nieuwe info was hier niet uit te halen. Nadien had ik een gesprekje met de spreker, waaruit duidelijk bleek dat hij als amateur-historicus (!) nauwelijks op de hoogte was van de Amerikaanse Antimasonic Party, die in de nasleep van de Morgan-affaire ontstond. Na Vaughan volgde Pierre Besses over Albert Pike en symbolisme. Ook hier maar weinig nieuws onder de zon. De discussie ging achteraf over het al dan niet betrokken zijn van Pike bij de Klu-Klux-Klan. Pff... De derde spreker over Mexicaanse vrijmetselarij had zijn kat gestuurd. Meer tijd voor een nodige kop koffie dus. De anderen in een andere zaal hadden ook niet veel geluk: een lezing over een bezoek van Desaguliers van 1 dag (!) aan Edinburgh was een klucht omdat het enkel vertelde wat Desaguliers die dag uitspookte: waar hij zijn sigaren haalde, of hij een soevenirtje kocht en dergelijke. Gelukkig leverde sessie 8 (Freemasonry and fraternalism) de nodige kwaliteit waar we op zoek naar waren. Het waren vooral sprekers Bob James en Dan Weinbren die daarvoor instonden. De eerste bouwde vanuit een historiografisch oogpunt verder op Snoeck, maar dan veel geconcentreerder en stelde ook concrete vragen zoals: als het verhaal van de overgang van operatieve naar speculatieve vrijmetselarij niet helemaal waterdicht is, waar sta je dan als historicus? De tweede belichtte twee Engelse werkplaatsen die uit broeders met zeer verschillende achtergronden waren samengesteld en wat voor gevolgen dit had voor wat hij de "fictieve broederschap" noemde. Derde en laatste spreker in de sessie was van een ander kaliber. De Braziliaan William Carvalho zorgde voor het komisch hoogtepunt van het congres. Hij behandelde de handelingen van de vrijmetselarij in de totstandkoming van de republiek op een zeer ernstige wijze, wat enigszins verstoord werd door zijn grappig accent, zijn sprekende gelijkenis met Omar Shariff en zijn boude uitspraken zoals "They were all hanged, except this one: he was shot to death". Wel interessant om iets over Braziliaanse maçonnerie te weten te komen, waar ik nauwelijks van op de hoogte ben. De dag werd besloten door Margareth Jacob.
Zaterdag 26 mei: Derde plenary lecture met Ferrer Benimeli. Dan sessie 10: Freemasonry in the early 18th century. Malcolm Davis behandelde een maçonniek geïnspireerde opera, een toneelstuk en een cantate. Zeer interessante cases, waarvan de partituren spijtig genoeg volledig gereconstrueerd moeten worden. Roger Dachez zou volgen, ware hij niet afwezig. Dan maar over naar de jonge Hongaar Róbert Péter, die de 18e-eeuwse Engelse loges vergeleek met religie. Er waren op het eerste zicht zoveel parallellen, dat er moeilijk een onderscheid kon worden gemaakt. Enige diepgaande analyse echter maakte duidelijk dat dit vergelijk in feite niet kon opgaan. Vóór de lunch nog de vierde plenary lecture door David Stevenson. Een zeer goed spreker met een mooi timbre. Hij vertrok van de vaststelling dat de Schotse vrijmetselarij in rechte lijn afstamt van de oude steenbewerkers, en dat er meerdere maçonnieke invloeden zijn op te merken in de totstandkoming van de eerste vakbonden. Sessie 14 (freemasonry and secularism) werd door Rik Röttger geopend over Belgische vrijmetselaars, liberalen en antikatholieken en hun handelen in die trend. Het was jammer dat mijn eigen voordracht daar niet op kon aansluiten: ik verkondigde immers de katholieke kant van het verhaal. Pierre Mollier, bibliothecaris van het GODF, behandelde de correspondentie tussen de Schotse Grootloge en het GODF ten tijde van de schrapping van de Opperbouwmeester door deze Franse obediëntie. Mollier kan als spreker zijn publiek echt boeien; dit is iets wat niet van alle sprekers op dit congres kon worden gezegd. In feite waren er maar weinig overeenkomsten tussen het thema van de eerste en de tweede spreker in deze sessie. Ik heb zo mijn bedenkingen over de samenstelling van al die sessies: de titel is vaak niet de juiste vlag die alle ladingen moet dekken. Dat in extremis nog Allison Ramsay over vrijmetselarij in Barbados werd toegevoegd vind ik maar bedenkelijk. Het was een lezing van enig niveau, maar wat deed die daar? De daaropvolgende sessie heb ik gelaten voor wat ze was: ik moest mijn eigen voordracht nog voorbereiden.
Zondag 27 mei: terwijl de eerste twee dagen nog nette pakken en hier en daar een kilt de maatstaf waren gaf de zondagvoormiddag een meer ontspannen indruk. De rek was er bij het 200-koppig publiek uit aan het geraken. Was deze laatste dag nog de moeite? Ja en nee. Sessie 20, Death and the mason, had bij mij hoge verwachtingen opgeworpen. Dit was echter het dieptepunt van het congres. De inhoud van de eerste spreker, Marie Mulvey-Roberts, ben ik zelfs volledig vergeten; Ian Robertson had het meer over de occulte symbolen in de Rosslyn Chapel (mijn kortstondige intenties om de nabijgelegen kapel eens met een bezoekje te verblijden werden hierdoor meteen de grond ingeboord); en Ronnie Scott, gedoctoreerd over de maçonnieke invloeden in het kerkhof van Glasgow, bakte er helemaal niets van. Volgens hem was zowat alles aan dit kerkhof maçonniek. Het grondplan leek wel heel erg veel op een Amerikaans logetapijt (!) en behoorlijk wat grafmonumenten hadden, zij het wel verhuld, maçonnieke symbolen. Wat een onzin! Voor de rest van de dag zagen we, met een beetje goede wil, overal maçonnieke symbolen in het straatbeeld. Drie bollen op een verkeerslicht? Daar heb je het al! Een eigenaardige kroonluchter in het museum? Voilà! Edinburgh gebouwd tussen heuvel? Kan het nog duidelijker! Mijn conclusie van deze sessie: zever in pakskens. Nadien was het wel de beurt aan mijzelf. Floor Meyer mocht mij vooraf gaan over de Amsterdamse pers. Door mijn zenuwen heb ik er nauwelijks iets van opgevangen. Ik heb haar paper op computer staan, zo kan ik hem nog rustig nalezen. Dat Andrew Prescott bij mijn aankondiging bijna van het podium donderde (hij vertelde tegen Floor de intussen legendarische woorden: "that was quite embarrassing") deed mij enige dingen toch wel relativeren. Ikzelf was vrij tevreden van mijn lecture. Het congres werd afgesloten door de vijfde plenary met James Stevens Curl over maçonnieke tuinen en bouwstijlen. Veel info over tuinen en bouwstijlen, minder over de maçonnerie erin.
Na afloop was de organisatie bijzonder tevreden, in die mate dat er meteen werd opgeroepen om in 2009 een tweede congres in Edinburgh te houden. Maar dat konden we al in onze brochures lezen. Wel werd er meteen een tussentijdse bijeenkomst, volgend jaar, in Sheffield aangekondigd. Nu hebben we daar toch wel onze twijfels over. Als dat weer zo een congres is zonder afgebakend thema, met ernstige kwaliteitsverschillen tussen zowel de sprekers als de voordrachten, pas ik daar wel voor. Gezien de aard van de voordrachten zou het perfect mogelijk geweest zijn de grootst mogelijke onzin te verkondigen zonder dat iemand het zou door hebben. En sommigen hebben dat effectief gedaan.
Volgens de laatste berichten willen ze de teksten van dit congres zeker publiceren. Maar hoe? Het zou wel een zeer dik boek worden. En ik vraag me af of het wel een goed idee is om die verschillende niveau's in één document samen te brengen.
Eindconclusies: een interessant en leerrijk congres, dat wel. Maar ik hoop dat het organiserend comité een ernstige evaluatie kan houden.
woensdag 6 juni 2007
ICHF 2007 (4)
Geen congres, symposium of workshop over vrijmetselarij kan voorbij gaan zonder de aanwezigheid van de Spaanse professor José Antonio Ferrer Benimeli. De minzame jezuïet is verbonden aan de Universidad de Zaragoza en voorzitter van het Centro de Estudios Históricos de la Masonería Española. Ferrer Benimeli is zonder twijfel een monument in de maçonologie, publiceerde enorm veel, waaronder een indrukwekkende bibliografie en het standaardwerk Les archives secrètes du Vatican et de la franc-maçonnerie. Histoire d'une condamnation pontificale. De plenary lecture van zaterdagochtend 26 mei vertrok vanuit dit werk om een overzicht te bieden van de veroordelingen van de Katholieke Kerk ten overstaan van de vrijmetselarij, en kreeg als titel The relationship of Freemasonry and the Catholic Church from the 18th century to our times.
Veel nieuws vertelde Ferrer Benimeli niet (althans, mij toch niet), maar het was wel aangenaam om een algemeen overzicht van pauselijke banvloeken van de 18e eeuw tot vandaag te horen. Ferrer Benimeli gaf zijn lecture in het Frans (met een zwaar Spaans accent), wat ook wel eens een aangename afwisseling was tussen al dat Engels, simultaan vertaald door de charmante Sylvia die, naast hem staande, om de paragraaf het publiek een samenvatting voorbracht.
De eerste pauselijke veroordeling was de bul In Eminenti van Clemens XII uit 1738. Op dat ogenblik begonnen er overal op het vasteland loges te ontstaan, naar het voorbeeld van de Londense werkplaatsen, die in 1717 waren samengekomen. De paus veroordeelde de vrijmetselaars omwille van hun vergaderingen waarbij zowel protestanten als katholieken aanwezig waren, dat ze daardoor vatbaar waren voor "afwijkende" meningen, en "om redenen alleen voor de paus bekend". Benedictus XIV herhaalde deze veroordelingen in Providas in 1751. Echt gefundeerd waren deze teksten niet. In de loop van de 19e eeuw veranderde dit. Vooral de grote pausen Pius IX en Leo XIII publiceerden honderden teksten waarin er, in meer of mindere mate, naar de vrijmetselarij werd verweten. Pius IX noemde de maçonnerie "de Synagoge van Satan", terwijl Leo XIII in zijn legendarische encycliek Humanum genus uit 1884 de "maçonnieke sekte" naturalisme verweet. Met andere woorden: de vrijmetselarij baseerde zich met haar ideologie op de natuur, in tegenstelling tot het bovennatuurlijke (te weten God), en was dus vanzelfsprekend slecht. Ferrer Benimeli wees erop dat de beide pausen vooral vanuit de politieke context van die periode handelden. Italië was politiek eengemaakt ten koste van de Kerkelijke Staat, de paus noemde zichzelf "de gevangene van het Vaticaan", en de Italiaanse bewindvoerders hadden nauwe banden met de vrijmetselarij en maakten het de pontifex niet makkelijk.
In 1913 werd de veroordeling van de vrijmetselarij verder geofficialiseerd door verwijzingen ernaar op te nemen in de Codex, zeg maar het wetboek van de Katholieke Kerk. Maar in de periode van Vaticanum II versoepelde de houding van de Kerk. Leden van de hoge clerus toonden openlijk begrip voor de maçonnieke principes, en een aanpassing van de tekst drong zich op. De Codex werd begin jaren 1980 aangepast. De meerderheid van de commissie van bisschoppen was het erover eens de expliciete verwijzing naar de vrijmetselarij te laten vallen. In canon 1374 lezen we immers dat alleen diegenen, die toetreden tot een genootschap met de duidelijke bedoeling tegen de kerkelijke structuren samen te zweren, zal worden gestraft.
Een aantal hooggeplaatsten verzetten zich echter, waaronder het hoofd van de Congregatie voor Geloofsleer kardinaal Ratzinger. Vlak vóór de aangepaste Codex werd gepubliceerd vaardigde Ratzinger een verklaring uit, waarin hij op 24 november 1983 stelde dat vrijmetselarij en geloof onverenigbaar zijn en dat een vrijmetselaar zich in staat van zware zonde bevindt. Om nog meer zout op de wonde te strooien verscheen er in 1985 een artikel in L'Osservatore Romano waarin deze verklaring werd herhaald, en waarbij er ondermeer werd geargumenteerd op basis van de teksten van Leo XIII. Ferrer Benimeli merkte terecht op dat de opstellers volledig aan het historisch en politiek kader voorbij gingen waarin Leo XIII leefde. Hiermee toonde de Congregatie voor Geloofsleer aan dat ze zich even onverbiddelijk ten aanzien van de maçonnerie opstelde, zonder de veranderde realiteit voor ogen te willen zien.
Het artikel uit L'Osservatore Romano kan hier worden nagelezen.
Canon 1374 uit het Kerkelijk Wetboek van 1983 staat hier.
Veel nieuws vertelde Ferrer Benimeli niet (althans, mij toch niet), maar het was wel aangenaam om een algemeen overzicht van pauselijke banvloeken van de 18e eeuw tot vandaag te horen. Ferrer Benimeli gaf zijn lecture in het Frans (met een zwaar Spaans accent), wat ook wel eens een aangename afwisseling was tussen al dat Engels, simultaan vertaald door de charmante Sylvia die, naast hem staande, om de paragraaf het publiek een samenvatting voorbracht.
De eerste pauselijke veroordeling was de bul In Eminenti van Clemens XII uit 1738. Op dat ogenblik begonnen er overal op het vasteland loges te ontstaan, naar het voorbeeld van de Londense werkplaatsen, die in 1717 waren samengekomen. De paus veroordeelde de vrijmetselaars omwille van hun vergaderingen waarbij zowel protestanten als katholieken aanwezig waren, dat ze daardoor vatbaar waren voor "afwijkende" meningen, en "om redenen alleen voor de paus bekend". Benedictus XIV herhaalde deze veroordelingen in Providas in 1751. Echt gefundeerd waren deze teksten niet. In de loop van de 19e eeuw veranderde dit. Vooral de grote pausen Pius IX en Leo XIII publiceerden honderden teksten waarin er, in meer of mindere mate, naar de vrijmetselarij werd verweten. Pius IX noemde de maçonnerie "de Synagoge van Satan", terwijl Leo XIII in zijn legendarische encycliek Humanum genus uit 1884 de "maçonnieke sekte" naturalisme verweet. Met andere woorden: de vrijmetselarij baseerde zich met haar ideologie op de natuur, in tegenstelling tot het bovennatuurlijke (te weten God), en was dus vanzelfsprekend slecht. Ferrer Benimeli wees erop dat de beide pausen vooral vanuit de politieke context van die periode handelden. Italië was politiek eengemaakt ten koste van de Kerkelijke Staat, de paus noemde zichzelf "de gevangene van het Vaticaan", en de Italiaanse bewindvoerders hadden nauwe banden met de vrijmetselarij en maakten het de pontifex niet makkelijk.
In 1913 werd de veroordeling van de vrijmetselarij verder geofficialiseerd door verwijzingen ernaar op te nemen in de Codex, zeg maar het wetboek van de Katholieke Kerk. Maar in de periode van Vaticanum II versoepelde de houding van de Kerk. Leden van de hoge clerus toonden openlijk begrip voor de maçonnieke principes, en een aanpassing van de tekst drong zich op. De Codex werd begin jaren 1980 aangepast. De meerderheid van de commissie van bisschoppen was het erover eens de expliciete verwijzing naar de vrijmetselarij te laten vallen. In canon 1374 lezen we immers dat alleen diegenen, die toetreden tot een genootschap met de duidelijke bedoeling tegen de kerkelijke structuren samen te zweren, zal worden gestraft.
Een aantal hooggeplaatsten verzetten zich echter, waaronder het hoofd van de Congregatie voor Geloofsleer kardinaal Ratzinger. Vlak vóór de aangepaste Codex werd gepubliceerd vaardigde Ratzinger een verklaring uit, waarin hij op 24 november 1983 stelde dat vrijmetselarij en geloof onverenigbaar zijn en dat een vrijmetselaar zich in staat van zware zonde bevindt. Om nog meer zout op de wonde te strooien verscheen er in 1985 een artikel in L'Osservatore Romano waarin deze verklaring werd herhaald, en waarbij er ondermeer werd geargumenteerd op basis van de teksten van Leo XIII. Ferrer Benimeli merkte terecht op dat de opstellers volledig aan het historisch en politiek kader voorbij gingen waarin Leo XIII leefde. Hiermee toonde de Congregatie voor Geloofsleer aan dat ze zich even onverbiddelijk ten aanzien van de maçonnerie opstelde, zonder de veranderde realiteit voor ogen te willen zien.
Het artikel uit L'Osservatore Romano kan hier worden nagelezen.
Canon 1374 uit het Kerkelijk Wetboek van 1983 staat hier.
zaterdag 2 juni 2007
ICHF 2007 (3)
Het aangename aan ernstige, wetenschappelijke bijeenkomsten is dat de zogeheten “naschoolse activiteiten” altijd in zeer ontspannen en uitermate niet-ernstige sfeer plaatsvinden. In Edinburgh was dat niet anders. De organisatie was terecht van mening dat, na afloop van elke conferentiedag, sprekere en publiek op een verzetje mochten worden getrakteerd. Op dat vlak kan je vrijmetselaars best iets aanbieden wat in het verlengde ligt van de logezittingen: drank, eten en gezelligheid. Zodoende mocht de eerste dag worden afgesloten met een wijn- en hapjesreceptie, de derde dag met een warme maaltijd, te weten “vidée” met rijst, en de tweede dag met een heus gala-banket. De Toon Hermans in mij kwam spontaan tot leven toen ik die aankondiging in het conferentieprogramma terugvond. Twee dingen vielen mij daarbij op. Een: het was “black tie preferred”. Ik kan u verzekeren dat een reis van Affligem naar Edinburgh, waar mijn veel te volle koffer van trein naar bus naar terminal naar vliegtuig naar trein, via een wandeling door het centrum van Glasgow naar een andere trein naar een taxi werd gesleept, om uiteindelijk in mijn hotelkamer te belanden, allesbehalve bevorderlijk is voor het kreukvrij houden van een smokinghemd. Met andere woorden: het zag er niet uit. Ik trok het aan en het leek alsof ik het feestje al beleefd had vóór dat ik één voet uit de kamer had gezet. Bij nader inzien kon er ook van een “smetteloos wit” hemd geen sprake meer zijn. Sommige dingen in mijn kleerkast hebben de houdbaarheidsdatum overschreden. Als volleerd “partygoer” had ik gelukkig een reservekostuum meegebracht, inclusief mijn trouwschoenen, ruitjeshemd en hemelsblauwe das. Effectief met een “zwarte das” op het gala verschijnen zou mijn naam in maconologische middens tot in het eeuwige oosten belachelijk hebben gemaakt. Twee: aansluitend op het gala zou er een “ceilidh” volgen. Volgens de barkeeper van het hotel stelde dit traditionele Schotse dansen voor. Groot probleem natuurlijk voor een publiek dat voor de overgrote meerderheid uit mannen bestaat. En dan stelde ik mij nog geen vragen over wat die Schotse dansen nu juist inhielden. Maar goed, de beau-monde van het congres verzamelde zich voor het gala in het Royal Museum. Gelukkig waren er nog andere heren, die net als mijzelf, in een – ahum - buitengewoon smaakvol pak op het ontvangst verschenen. In het ergste geval zouden ze van mij nog kunnen zeggen “dat ik maar een profaan was”. Glazen australische schuimwijn werden aan ons als “champagne” aangeboden. Dit zou al voldoende zijn voor iedere rechtgeaarde Fransman om stante pede het vliegtuig naar het continent te nemen. Maar er waren geen Fransen aanwezig. Op dat ogenblik vond ik dat nog eigenaardig. Later zou alles duidelijk worden. Het aperitief mocht worden genuttigd tussen de vitrinekasten met allerhande artifacten uit het dagelijks leven van de 17e eeuw tot heden. Die lage vitrinekasten waren ook heel handig om je glas op kwijt te geraken. Het diner zelf vond gelukkig in het atrium van het Royal Museum plaats, tussen de siervijvers waar ons menu – helaas – niet in rondzwemde. Dat menu was samengesteld uit zeer wollig Engels, en verbloemde wat wij op ons bord zouden krijgen. Mijn schoonmoeder heeft jaren geleden een feestje georganiseerd met “gepresileerde aardnoten” op de kaart, wat in werkelijkheid gewoon koude patatten met peterselie waren. We hadden min of meer met hetzelfde te maken. De samenstelling van de soep viel, met uitzondering van de broodkorstjes, niet meer te achterhalen; volgens onze Zweedse tafelgenoot Andreas Önnersfors ging het om bliksoep. Ik heb niet de neiging hem tegen te spreken. De hoofdschotel was, oneerbiedig uitgedrukt, een ordinaire kiekenfilet met twee dikke plakken gekookte courgette met daartussen wat verlepte snippers rode ajuin. De Spaanse wijn was het equivalent van Heineken: geen smaak dus. Nochtans was het etiket veelbelovend: een sterke en karaktervolle wijn, net zoals Spanje. Het Spanje van Benidorm, ja! Het dessert pretendeerde een crême brulée te zijn, maar was gewoon pudding. Het enige gebruleerde waren de koekjes, die volgens mij de ruwe steen voorstelden. En dan kwam het summum van het diner, op het menu aangekondigd als “fresh filter koffee” (echt waar!). Geen wonder dat de voltallige Franse delegatie zich op dat moment zat te verkneukelen aan een écht maal. We hebben er een moment aan gedacht om een fish-and-chipskraam te overvallen, maar werden door de ceilidh van dit snode plan afgelopen. Die ceilidh was inderdaad traditioneel Schots gedans, op muziek in de aard van “I’m into folk”, waarbij “funny men (with funny handshakes) made funny jumps”. Het gerinkel van de rammelende regalia – meer dan één vrijmetselaar had zijn smoking getooid met passers en winkelhaken (één van hen noemde ik al de “goldmason”) – bij al dat gespring en geslinger overstemde bijna de muziek. Jan Snoeck, professor in Heidelberg en running mate voor de leerstoel in Sheffield, werd in het danstumult ei zo na in het decor gekatapulteerd. Op dat ogenblik ben je geneigd naar de bar te lopen, ware het niet dat die vrekkige Schotten geld vroegen voor alle bijkomende consumpties. Meer dan één fles werd zodoende op onrechtmatige wijze van tafel verwisseld.
vrijdag 1 juni 2007
ICHF 2007 (2)
Eén van de hoogtepunten van de Edinburghconferentie was de plenary lecture van professor Margaret C. Jacob van de University of California at Los Angeles. Met een overtuigingskracht en enig gevoel voor historische dramatiek - wat je als typisch Amerikaans zou kunnen omschrijven - gaf Margaret Jacob een bijna ontroerende lezing op vrijdagavond 25 mei overBenjamin Franklin and Freemasonry. Jacob bood mij een bijzonder interessante kijk op de figuur van Franklin, die niet echt ken. Het kan zijn dat ze niet echt nieuw materiaal aanreikte - de toehoorders die meer van Franklin afwisten zouden dat misschien kunnen beamen - maar voor mij was dit een zeer leerrijke ervaring.
Benjamin Franklin (Boston 1706 - Philadelphia 1790) is een monument uit de Amerikaanse geschiedenis. Begonnen als boekdrukker werd hij journalist en krantenuitgever en wetenschapper. Zijn bekendste uitvinding is de bliksemafleider, hoewel niet iedereen ervan overtuigd is dat hij deze eer op zijn naam mag schrijven. Hij zou ook de eerste vlucht van de montgolfier als getuige hebben meegemaakt. Franklin was als politicus en diplomaat even bekend en berucht als wetenschapper. Hij schreef mee aan de Declaration of Independence en wordt terecht één van de founding fathers van de Verenigde Staten genoemd.
Jacob begon haar uiteenzetting met de stelling dat we Franklin op de eerste plaats als een Engelsman moeten begrijpen, die echter de politieke greep van het koninklijk op de Amerikaanse kolonies totaal verwierp. In 1776 was hij omwille van zijn republikeinse en revolutionaire activiteiten in persoonlijk gevaar. Zonder twijfel wachtte hem de executie indien de Engelsen hem op dat ogenblik konden vatten. Als diplomaat kon hij in 1778 een alliantie met Frankrijk smeden, wat van groot belang was om de onafhankelijkheidsoorlog van de Verenigde Staten te financieren.
Franklin wordt ook herinnerd als een groot vrijmetselaar. Dit betekende echter niet dat de maçonnieke principes van gelijkheid en broederlijkheid onmiddellijk op alle vlakken werd doorgetrokken. Zo veroordeelde Franklin slavernij pas na 1760. Het was bovendien misschien omwille van zijn ongemakkelijke positie ten aanzien van religie dat hij bij de vrijmetselarij terecht kwam. In zijn Dissertation on Liberty and Necessity, pleasure and Pain uit 1725-'26 propageerde hij al wetenschappelijke kennis en ontwikkeling om zo theologie te kunnen counteren. Het was ook in zijn filosofische visie ten aanzien van wetenschap dat hij onrechtstreeks met de vrijmetselarij in contact kwam. In die periode was zijn beste vriend Isaac Greenwood (1702-1745), die eveneens wetenschappelijke kennis zo veel mogelijk verdedigde. Greenwood was de assistent van J.T. Desaguliers (1683-1744), lid van de Royal Society en als derde Grootmeester van de Grand Lodge of London rechtstreeks betrokken bij de ontwikkeling van wat we gemakkelijkheidshalve de "speculatieve vrijmetselarij" zouden noemen. Franklin kon zich zeker aansluiten bij Desaguliers uitspraak dat "science is needed tot produce the most useful effects". In feite hanteerden ze als wetenschappers en als filosofen dezelfde argumentatie.
In 1769 richtte Franklin in Philadelphia de American Philosophical Society op, wat misschien wel grotendeels op het gedachtengoed van de vrijmetselarij was geïnspireerd. Franklin zelf werd immers in de jaren 1730 geïnitieerd, voortgaand op de stelling dat vrijmetselarij vooral in het verlengde lag van zijn eigen waarden en deugden, en dat al de rest voor hem bijkomstig was. Immers, "the grand secret is that they have no secret at all". De vrijmetselaar Franklin kwam in 1778 terug op de voorgrond, en nog wel in de Parijse loge "Les Neuf Soeurs". Dit was zowat de meest beruchte werkplaats van Frankrijk, waar allerhande wereldverbeteraars - om het pejoratief te stellen - elkaar konden vinden. Het was in dit atelier dat Voltaire, enige maanden voor zijn dood, nog werd ingewijd. Dit was echt niet de plaats om naar toe te gaan als je op diplomatieke missie met de hoogste Franse autoriteiten over financiering moest onderhandelen. Het was te vergelijken indien Tony Blair, na een ontmoeting met George Bush over Irak, prominent zou meestappen in een grote anti-oorlogsbetoging. In maçonniek Frankrijk kreeg Franklin door zijn verschijning in "Les Neuf Soeurs" wel een reputatie. We weten bijvoorbeeld dat een loge in Carcasson hem zelfs erelid maakte, hoewel we met zekerheid kunnen zeggen dat Franklin zelfs niet eens ooit in de buurt is geweest.
Waarschijnlijk was Franklins aanwezigheid in "Les Neuf Soeurs", waarvan hij zelfs Achtbare Meester werd, van een te groot persoonlijk belang. Dit zou kunnen illustreren dat Franklins gehechtheid aan vrijmetselarij echt wel zeer groot was. Toch deze kleine randbemerking: Franklin ging wel nooit zo ver om zich voor atheïsme open te stellen. Jacob was ervan overtuigd dat hij, indien hij het verloop van de Franse Revolutie nog zou hebben meegemaakt, zich zeker van deze evolutie zou hebben afgekeerd.
Vrijmetselarij was voor Franklin van belang omdat het hem een aantal waarden aanreikte: liefde voor vriendschap en deugd. (Franklin richtte in zijn leven verschillende verenigingen van vrijwilligers op)en een ideologie van wat nuttig is en wat niet. Uiteindelijk bood de loge hem een plaats aan waar hij vrij en rechtuit kon spreken.
Lees van Margaret C. Jacob ook The past and future in masonic scholarship.
Benjamin Franklin (Boston 1706 - Philadelphia 1790) is een monument uit de Amerikaanse geschiedenis. Begonnen als boekdrukker werd hij journalist en krantenuitgever en wetenschapper. Zijn bekendste uitvinding is de bliksemafleider, hoewel niet iedereen ervan overtuigd is dat hij deze eer op zijn naam mag schrijven. Hij zou ook de eerste vlucht van de montgolfier als getuige hebben meegemaakt. Franklin was als politicus en diplomaat even bekend en berucht als wetenschapper. Hij schreef mee aan de Declaration of Independence en wordt terecht één van de founding fathers van de Verenigde Staten genoemd.
Jacob begon haar uiteenzetting met de stelling dat we Franklin op de eerste plaats als een Engelsman moeten begrijpen, die echter de politieke greep van het koninklijk op de Amerikaanse kolonies totaal verwierp. In 1776 was hij omwille van zijn republikeinse en revolutionaire activiteiten in persoonlijk gevaar. Zonder twijfel wachtte hem de executie indien de Engelsen hem op dat ogenblik konden vatten. Als diplomaat kon hij in 1778 een alliantie met Frankrijk smeden, wat van groot belang was om de onafhankelijkheidsoorlog van de Verenigde Staten te financieren.
Franklin wordt ook herinnerd als een groot vrijmetselaar. Dit betekende echter niet dat de maçonnieke principes van gelijkheid en broederlijkheid onmiddellijk op alle vlakken werd doorgetrokken. Zo veroordeelde Franklin slavernij pas na 1760. Het was bovendien misschien omwille van zijn ongemakkelijke positie ten aanzien van religie dat hij bij de vrijmetselarij terecht kwam. In zijn Dissertation on Liberty and Necessity, pleasure and Pain uit 1725-'26 propageerde hij al wetenschappelijke kennis en ontwikkeling om zo theologie te kunnen counteren. Het was ook in zijn filosofische visie ten aanzien van wetenschap dat hij onrechtstreeks met de vrijmetselarij in contact kwam. In die periode was zijn beste vriend Isaac Greenwood (1702-1745), die eveneens wetenschappelijke kennis zo veel mogelijk verdedigde. Greenwood was de assistent van J.T. Desaguliers (1683-1744), lid van de Royal Society en als derde Grootmeester van de Grand Lodge of London rechtstreeks betrokken bij de ontwikkeling van wat we gemakkelijkheidshalve de "speculatieve vrijmetselarij" zouden noemen. Franklin kon zich zeker aansluiten bij Desaguliers uitspraak dat "science is needed tot produce the most useful effects". In feite hanteerden ze als wetenschappers en als filosofen dezelfde argumentatie.
In 1769 richtte Franklin in Philadelphia de American Philosophical Society op, wat misschien wel grotendeels op het gedachtengoed van de vrijmetselarij was geïnspireerd. Franklin zelf werd immers in de jaren 1730 geïnitieerd, voortgaand op de stelling dat vrijmetselarij vooral in het verlengde lag van zijn eigen waarden en deugden, en dat al de rest voor hem bijkomstig was. Immers, "the grand secret is that they have no secret at all". De vrijmetselaar Franklin kwam in 1778 terug op de voorgrond, en nog wel in de Parijse loge "Les Neuf Soeurs". Dit was zowat de meest beruchte werkplaats van Frankrijk, waar allerhande wereldverbeteraars - om het pejoratief te stellen - elkaar konden vinden. Het was in dit atelier dat Voltaire, enige maanden voor zijn dood, nog werd ingewijd. Dit was echt niet de plaats om naar toe te gaan als je op diplomatieke missie met de hoogste Franse autoriteiten over financiering moest onderhandelen. Het was te vergelijken indien Tony Blair, na een ontmoeting met George Bush over Irak, prominent zou meestappen in een grote anti-oorlogsbetoging. In maçonniek Frankrijk kreeg Franklin door zijn verschijning in "Les Neuf Soeurs" wel een reputatie. We weten bijvoorbeeld dat een loge in Carcasson hem zelfs erelid maakte, hoewel we met zekerheid kunnen zeggen dat Franklin zelfs niet eens ooit in de buurt is geweest.
Waarschijnlijk was Franklins aanwezigheid in "Les Neuf Soeurs", waarvan hij zelfs Achtbare Meester werd, van een te groot persoonlijk belang. Dit zou kunnen illustreren dat Franklins gehechtheid aan vrijmetselarij echt wel zeer groot was. Toch deze kleine randbemerking: Franklin ging wel nooit zo ver om zich voor atheïsme open te stellen. Jacob was ervan overtuigd dat hij, indien hij het verloop van de Franse Revolutie nog zou hebben meegemaakt, zich zeker van deze evolutie zou hebben afgekeerd.
Vrijmetselarij was voor Franklin van belang omdat het hem een aantal waarden aanreikte: liefde voor vriendschap en deugd. (Franklin richtte in zijn leven verschillende verenigingen van vrijwilligers op)en een ideologie van wat nuttig is en wat niet. Uiteindelijk bood de loge hem een plaats aan waar hij vrij en rechtuit kon spreken.
Lees van Margaret C. Jacob ook The past and future in masonic scholarship.
dinsdag 29 mei 2007
ICHF 2007 (1)
Gisteren teruggekeerd van de International Conference on the History of Freemasonry in Edinburgh. Ik zou graag in de loop van de volgende berichten een aantal voordrachten wat meer in detail bespreken. Eerst wil ik een aantal algemene indrukken geven. Op persoonlijk vlak was dit een geweldige ervaring. Het bood mij de gelegenheid om met heel veel facetten van het onderzoek in contact te komen en heel wat nieuwe mensen te leren kennen. Onderzoek naar de vrijmetselarij is een zeer dynamisch gegeven, en de massale opkomst (200 inschrijvingen, wat heel wat is voor de aard van dit humaan-wetenschappelijk congres) illustreert de belangstelling ervoor.
Welke punten waren minder geslaagd? De duur van het congres was veel te lang en het aanbod te groot. Drie dagen, met een goedgevulde zondagvoormiddag als afsluiter, is te zwaar. Dat zou enigszins draagelijker geweest zijn moesten de lezingen beter op elkaar waren afgestemd. Soms was het mij niet duidelijk waarom drie lezingen gegroepeerd werden die eigenlijk drie totaal verschillende aspecten belichtten. Ik stel mij ook vragen bij de selectiecriteria die het wetenschappelijk comité heeft gehanteerd. Ik heb de indruk dat ze zowat iedere paper hebben aanvaard zonder zich al te veel vragen over inhoud of spreker te stellen. Dat zou verklaren waarom hobbyhistorici naast doorwinterde academici werden geplaatst. Ik ga hier nog wel dieper op in.
Bovendien was de registration fee, ook voor de sprekers, te duur. Hierdoor waren een aantal sprekers niet komen opdagen, omdat de kostprijs van registration, verblijf en vervoer veel te hoog was om uit eigen zak te betalen.
Ten slotte nog even vermelden dat alle clichés over Brits eten waar zijn: fruitsapjes smaken chemisch, veel dingen zien eruit of ze al een keertje gegeten zijn en het aanbod op je bord is, naar Belgisch-Franse normen, veel te weinig.
Welke punten waren minder geslaagd? De duur van het congres was veel te lang en het aanbod te groot. Drie dagen, met een goedgevulde zondagvoormiddag als afsluiter, is te zwaar. Dat zou enigszins draagelijker geweest zijn moesten de lezingen beter op elkaar waren afgestemd. Soms was het mij niet duidelijk waarom drie lezingen gegroepeerd werden die eigenlijk drie totaal verschillende aspecten belichtten. Ik stel mij ook vragen bij de selectiecriteria die het wetenschappelijk comité heeft gehanteerd. Ik heb de indruk dat ze zowat iedere paper hebben aanvaard zonder zich al te veel vragen over inhoud of spreker te stellen. Dat zou verklaren waarom hobbyhistorici naast doorwinterde academici werden geplaatst. Ik ga hier nog wel dieper op in.
Bovendien was de registration fee, ook voor de sprekers, te duur. Hierdoor waren een aantal sprekers niet komen opdagen, omdat de kostprijs van registration, verblijf en vervoer veel te hoog was om uit eigen zak te betalen.
Ten slotte nog even vermelden dat alle clichés over Brits eten waar zijn: fruitsapjes smaken chemisch, veel dingen zien eruit of ze al een keertje gegeten zijn en het aanbod op je bord is, naar Belgisch-Franse normen, veel te weinig.
woensdag 23 mei 2007
De Loge en het Opus Dei: verslag
Op 22 mei was ik aanwezig op een voordracht van Mark Heirman in Vilvoorde, naar aanleiding van zijn boek De Loge en het Opus Dei. Een geschiedenis van de democratie (2002). Heirman is filosoof van opleiding, journalist, en sinds 1999 één van de ghostwriters van premier Verhofstadt. Het vrijzinnig ontmoetingscentrum zat bomvol. De hoge opkomst had volgens mij zowel met de spreker als het onderwerp te maken. Heirman is één van de meest gedreven en eerlijke sprekers die ik ooit heb gehoord, maar die gedrevenheid heeft wel als nadeel dat hij heel veel zijpaden van zijpaden bewandelt en zo de kern van zijn betoog meermaals uit het oog verliest, en bovendien ruimschoots over de tijd heengaat. Anderhalf uur onafgebroken is eigenlijk te veel om geconcentreerd te blijven. Dat hij toch wel het publiek, en mij inclusief, kon blijven boeien was te merken aan het publiek dat ook na de pauze grotendeels aanwezig bleef om vragen te stellen.
Ik kan Heirmans stellingen kort samenvatten. Het principe van democratie, zoals wij dat vandaag begrijpen, is niet vóór de 18e eeuw ontstaan. De burgerlijke principes van vrijheid, verdraagzaamheid en broederschap vertonen bovendien een opvallende gelijkenis met de vrijmetselarij, door Heirman constant "de Loge" genoemd. Ook de Loge ontstond in die periode. Dat deed mij trouwens denken aan een uitspraak van Karel Poma, in 1998 in een ontmoetingscentrum in Wilrijk, toen hij stelde dat democratie - al dan niet uitgevonden door de vrijmetselarij - grotendeels parallel loopt met het genootschap. Dit illustreerde Poma door erop te wijzen dat tijdens de Tweede Wereldoorlog misschien maar één of twee vrijmetselaars hebben gecollaboreerd. Dit zijn twee uiterst bedenkelijke en incorrecte uitspraken. Maar goed, Mark Heirman vervolgt deze stelling min of meer. Daar tegenover plaatst hij het Opus Dei, wat in zijn discours het symbool is van katholieke onverdraagzaamheid en reactionisme. De Kerk doet er immers alles aan om de basisbeginselen van de democratie, waaronder de scheiding van Kerk en Staat, teniet te doen. Uit Heirmans uiteenzetting kon ik een zeer anti-katholiek sentiment voelen, niet op basis van religie, maar wel op basis van structuren. Het deed mij zo een beetje denken aan een uitspraak van Urbanus, die ooit zei dat God "nen toffe was, maar zijne manager niet deugde".
In feite vertrok Heirman meer vanuit zijn recentste Beschavingen botsen niet, om zo na een hele aanloop pas tot "de Loge" te komen. En daar wringt het schoentje enigszins. Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat de spreker de essentie van de vrijmetselarij niet helemaal snapt. Hij is onmiskenbaar gecharmeerd door haar principes, maar het is te simplistisch om te stellen dat de vrijmetselarij van meet af aan een voorvechter van democratie was. De 18e-eeuwse maçonnieke activiteiten waren in veel gevallen tot sociabiliteit of, eenvoudiger gezegd "gezelligheidstherapie", terug te brengen. "Democratie" is trouwens pas van toepassing vanaf 1949, toen ook vrouwen hier stemrecht kregen. Het doornemen van enig gefundeerd historisch onderzoek naar vrijmetselarij zou de stellingen van Heirman ook wat kunnen nuanceren. Uit de bibliografie van De Loge en het Opus Dei vond ik immers een mengeling van "klassieke" werken (zoals Apostel) en rommel (Robert Lomas). Ook het verengen van katholiek conservatisme tot "Opus Dei" was te eenvoudig gesteld. Ik moet wel toegeven dat je deze tekortkomingen even vergeet wanneer je wordt geconfronteerd met de gedrevenheid waarmee Heirman zijn betoog voert.
Meer lezen: HEIRMAN (Mark). De Loge en het Opus Dei. Een geschiedenis van de democratie.Antwerpen, Houtekiet, 2002, 239 p.
Ik kan Heirmans stellingen kort samenvatten. Het principe van democratie, zoals wij dat vandaag begrijpen, is niet vóór de 18e eeuw ontstaan. De burgerlijke principes van vrijheid, verdraagzaamheid en broederschap vertonen bovendien een opvallende gelijkenis met de vrijmetselarij, door Heirman constant "de Loge" genoemd. Ook de Loge ontstond in die periode. Dat deed mij trouwens denken aan een uitspraak van Karel Poma, in 1998 in een ontmoetingscentrum in Wilrijk, toen hij stelde dat democratie - al dan niet uitgevonden door de vrijmetselarij - grotendeels parallel loopt met het genootschap. Dit illustreerde Poma door erop te wijzen dat tijdens de Tweede Wereldoorlog misschien maar één of twee vrijmetselaars hebben gecollaboreerd. Dit zijn twee uiterst bedenkelijke en incorrecte uitspraken. Maar goed, Mark Heirman vervolgt deze stelling min of meer. Daar tegenover plaatst hij het Opus Dei, wat in zijn discours het symbool is van katholieke onverdraagzaamheid en reactionisme. De Kerk doet er immers alles aan om de basisbeginselen van de democratie, waaronder de scheiding van Kerk en Staat, teniet te doen. Uit Heirmans uiteenzetting kon ik een zeer anti-katholiek sentiment voelen, niet op basis van religie, maar wel op basis van structuren. Het deed mij zo een beetje denken aan een uitspraak van Urbanus, die ooit zei dat God "nen toffe was, maar zijne manager niet deugde".
In feite vertrok Heirman meer vanuit zijn recentste Beschavingen botsen niet, om zo na een hele aanloop pas tot "de Loge" te komen. En daar wringt het schoentje enigszins. Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat de spreker de essentie van de vrijmetselarij niet helemaal snapt. Hij is onmiskenbaar gecharmeerd door haar principes, maar het is te simplistisch om te stellen dat de vrijmetselarij van meet af aan een voorvechter van democratie was. De 18e-eeuwse maçonnieke activiteiten waren in veel gevallen tot sociabiliteit of, eenvoudiger gezegd "gezelligheidstherapie", terug te brengen. "Democratie" is trouwens pas van toepassing vanaf 1949, toen ook vrouwen hier stemrecht kregen. Het doornemen van enig gefundeerd historisch onderzoek naar vrijmetselarij zou de stellingen van Heirman ook wat kunnen nuanceren. Uit de bibliografie van De Loge en het Opus Dei vond ik immers een mengeling van "klassieke" werken (zoals Apostel) en rommel (Robert Lomas). Ook het verengen van katholiek conservatisme tot "Opus Dei" was te eenvoudig gesteld. Ik moet wel toegeven dat je deze tekortkomingen even vergeet wanneer je wordt geconfronteerd met de gedrevenheid waarmee Heirman zijn betoog voert.
Meer lezen: HEIRMAN (Mark). De Loge en het Opus Dei. Een geschiedenis van de democratie.Antwerpen, Houtekiet, 2002, 239 p.
dinsdag 22 mei 2007
De Belgische Antivrijmetselaarsbond (1910-1914)
Aanstaande zondagmiddag hou ik in Edinburgh mijn voordracht over de Belgische Antivrijmetselaarsbond / Ligue antimaçonnique belge, een katholieke organisatie die tussen 1910 en 1914 het Bulletin antimaçonnique uitgaf. Ik geef even een korte samenvatting.
De Antivrijmetselaarsbond kende haar ontstaansgeschiedenis in het Katholiek Congres, dat tussen 23 en 26 september 1909 in Mechelen werd gehouden. Het Congres was ongetwijfeld één van de meest prestigieuze en grootste in haar soort. De meest uiteenlopende thema’s die op het Congres aan bod kwamen waren het resultaat van het voorbereidend werk van de verschillende katholieke verenigingen. Niet alleen gaf het Congres nieuwe impulsen aan reeds bestaande organisaties en gaf zij de aanleiding tot de oprichting van nieuwe, maar ook door de massale aanwezigheid van delegaties van de katholieke werken bood het Congres een indrukwekkende demonstratie van de katholieke macht. Zeventien afdelingen met een totaal van tweehonderdvijftig rapporten kwamen op de congresdagen aan bod. Eén van de vele redevoeringen was deze van graaf Maximiliaan de Renesse Breidbach – een figuur die totaal onbekend is in de politieke geschiedenis van België. Hierin was de vrijmetselarij de grote vijand. Wat België betrof stelde de Renesse Breidbach vast dat, ondanks vijfentwintig jaar katholiek bestuur, nog steeds alle sleutelposten in de openbare besturen, pers, justitie, leger, onderwijs en administratie door vrijmetselaars werden ingevuld. De invloeden van de vrijmetselarij op de samenleving waren duidelijk merkbaar. De Renesse Breidbach drong bij de congresgangers er op aan dat er een absolute noodzaak bestond om “op alle manieren de mortelbroeders te bestrijden, hunne handelingen met de stem der drukpers openbaar te maken, hunnen namen te doen kennen”. De rapporteur stelde dus voor “een verbond te vormen dat voor doel zal hebben den vijand van ons geloof, van onze godsdienst te keer te gaan en zelfs van hem terug te drijven in zijne geheime krochten”. Het Congres van Mechelen besloot de Renesse Breidbach gelijk te geven en de stichting van een antimaçonnieke liga werd aangekondigd. Deze liga zou uitsluitend zijn samengesteld uit leken, met een centrale zetel en onderafdelingen op provinciaal en regionaal vlak.
De Antivrijmetselaarsbond ging in 1910 van start, met de Renesse Breidbach als voorzitter. De drijverende kracht achter de organisatie was echter de jonge Brusselse jurist Valentin Brifaut, die betrokken was in meerdere katholieke organisaties (zoals het Katholiek Schoolverbond, de Jonge Katholieke Wacht en de Federatie van Katholieke Kringen en Verenigingen) en één van de organisatoren van het Mechels Congres was. Voor Brifaut was het inwinnen van zoveel mogelijk informatie cruciaal in de strijd tegen de vrijmetselarij. De Antivrijmetselaarsbond moest enerzijds een informatie- en propagandacentrum worden; anderzijds ambieerde Brifaut om er een volwaardige katholieke drukkingsgroep van te maken. Brifaut kon rekenen op de morele steun van het establishment, inclusief kardinaal Mercier. In 1907 trad Brifaut met zijn antimaçonnieke standpunten naar buiten. In januari verscheen daarover een artikel van zijn hand in de katholieke Revue générale: via onderwijs, pers en politiek wou de vrijmetselarij op legale wijze de macht grijpen, om vervolgens eveneens op legale wijze de staatsinstellingen in maçonnieke geest te veranderen. Uiteindelijk zou de burger zodanig door de maçonnieke principes gehersenspoeld zijn dat hij bij de volgende verkiezingen zijn stem op de liberalen of socialisten zou uitbrengen.
Brifaut had zijn inspiratie voor de Belgische Antivrijmetselaarsbond ongetwijfeld bij de Association Antimaçonnique de France, en andere, vergelijkbare Franse organisaties. Ook hier was er een raad van bestuur, samengesteld uit aristocraten. Deze bestuurders waren eerder moreel dan effectief bij de werking van de Antivrijmetselaarsbond betrokken.
De Antivrijmetselaarsbond zou ook tentoonstellingen en conferenties organiseren, brochures, affiches en postkaarten publiceren en een eigen tijdschrift verzorgen. Veel kwam daar niet van in huis, met uitzondering van haar tijdschrift Bulletin antimaçonnique. Een abonnement kostte 2,5 frank, wat vrij prijzig was. De organisatie richtte zich dan ook voornamelijk op de Franssprekende hogere klasse. Het tijdschrift stelde de vermeende samenzwerende activiteiten van de loges aan de kaak, publiceerde foto’s van broeders die hun werkplaats verlieten, en bracht interne documenten in de openbaarheid.
De taak van de Antivrijmetselaarsbond was simpel en duidelijk: “Pous combattre le mal qu’elle fait et pour conjurer les désastres qu’elle prépare, faut-il la démasquer en lui arrachant son secret. C’est le but que poursuit la Ligue Antimaçonnique. (...) La pleine lumière de la publicité, la Ligue Antimaçonnique entend l’utiliser au profit de tous les citoyens, aux dépens de la Secte, malgré elle et contre elle.” En:“Notre Ligue est une oeuvre de salut public au double point de vue religieux et social. Combattre la Secte maçonnique et la réduire à l’impuissance, c’est la façon la plus efficace possible de nous défendre contre les dangers de chaque jour plus menaçants, de la révolution sociale.”
Toen Eerste Minister en Minister van Defensie Charles de Broqueville in 1912-1913 militarien verbood om lid te zijn van een politieke groepering of partij of van een ideologische vereniging – zonder het expliciet te zeggen kon daar ook de vrijmetselarij toe gerekend worden – greep Brifaut dit aan als een persoonlijke overwinning. In werkelijkheid had Brifaut, in 1912 tot volksvertegenwoordiger gekozen, noch de Bond enige invloed kunnen uitoefenen. Dit verbod moest immer volledig bekeken worden in de militaire hervormingen met het oog op de internationale spanningen.
Brifaut streefde er ook naar de ambtenarij van vrijmetselaars te zuiveren. In 1914 viel hij zelfs de (katholieke) Minister van Koloniën Jules Renkin publiekelijk aan omdat deze weigerde de vrijmetselarij in Congo buiten de wet te stellen. De Broqueville en Mercier hebben toen Brifaut het zwijgen moeten opleggen: zijn acties beschadigden de katholieke eendracht. Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verdween de Bond. Haar prestige, voor zover ze dat ooit had, was volledig op. Ze werd heel snel vergeten.
woensdag 18 april 2007
Recensie Vrijmetselarij (MacNulty)
Vanuit een angelsaksisch perspectief schreef W. Kirk MacNulty vorig jaar een omvangrijk boek dat onlangs vertaald als Vrijmetselarij. Symbolen, geheimen, betekenis verscheen. Nu is "schreef" misschien niet het correcte werkwoord. "Stelde samen" zou beter klinken. Het boek is immers één grote fotocollage, en de tekst is vaak niet veel meer dan veredelde en wat uitgebreidere onderschriften. Het zijn wel mooie foto's van tempels en regalia en reproducties van oude prenten en boeken. Dat levert soms bizarre afbeeldingen op: op p.12 is er bijvoorbeeld een foto uit de Anglo Saxon Lodge, waar de broeders zich verkleed hebben als koning Salomo en zijn gevolg, compleet met valse harnassen, pruiken en nepsnorren.
Losstaand van deze honderden foto's voldoet het boek op geen enkel moment aan haar subtitel. Wat vrijmetselarij precies is en hoe het zich sinds de 18de eeuw concreet heeft ontwikkeld, rekening houdend met regionale, nationale en continentale verschillen, wordt zeer summier behandeld. Eigenlijk is dit boek overbodig voor diegenen met al enige achtergrondkennis van de materie, terwijl geïnteresseerde leken verloren lopen in de stortvloed aan illustraties en het niet-expliciet uitleggen van typisch maçonnieke principes en structuren.
Vanaf de tweede zin op de eerste pagina van de inleiding loopt het al mis: "Het is niet moeilijk een definitie van de Orde te geven. De vrijmetselarij is een seculiere broederschap die traditioneel alleen toegankelijk is voor mannen. (...) Vrijmetselarij is geen religie, maar een genootschap van religieuze mannen,in die zin dat ze van haar leden verwacht dat ze geloven in het bestaan van een opperwezen." Vervolgens passeren tempeliers, rozenkruisers en andere al dan niet gemythologiseerde groeperingen de revue. Vermeende vrijmetselaars of maçonnieke symbolen worden willes nilles bij de zaak betrokken: op p.285 wordt de Eed van de Horatii van Jacques-Louis David "een zinspeling op de eed van de vrijmetselaars" genoemd, omdat de schilder "als enthousiast aanhanger van de Franse Revolutie" vrijmetselarij zou zijn geweest, temeer omdat de Orde "in die tijd in Frankrijk veel aanhang had".
Op historisch vlak slaat MacNulty de bal helemaal mis. Zo zijn volgens hem Kerk en vrijmetselarij in de loop van de 20ste eeuw weer de beste maatjes geworden. MacNulty's verklaring voor het niet-opnemen van vrouwen is echter de meest absurde die ik ooit heb gelezen: "Waarom vrouwen werden uitgesloten is niet bekekend, maar zeker is dat de vrouw in de 17de en 18de eeuw een heel andere sociale rol had dan de man. Misschien had het ook iets te maken met de in die tijd wijdverbreide angst voor heksen - heksenverbrandingen waren aan de orde van de dag. Omdat heksenkringen vrouwelijk waren is het denkbaar dat de Orde, die er al van werd verdacth zich bezig te houde met zaken die het daglicht niet konden verdragen, vrouwen van lidmaatschap uitsloten om te voorkomen dat ze ook nog zouden worden beschuldigd van hekserij." (p.219). In de bijlage tenslotte wordt een adressenoverzicht geboden van nationale Obediënties: voor België is de volgorde RGLB, VGLB, GOB en GLB. Le Droit Humain? Nooit van gehoord. Ook niet wat de (erg onvolledige) adresgegevens voor Frankrijk betreffen. Het mag bovendien niet verbazen dat de gebruikte literatuur een lachertje is. Conclusie: enkel kopen om de plaatjes, anders best met een wijde boog omheen wandelen.
MACNULTY (W. Kirk). Vrijmetselarij. Symbolen, geheimen, betekenis. Haarlem, Altamira-Becht, 2006, 320 p. + ill., € 35.
Losstaand van deze honderden foto's voldoet het boek op geen enkel moment aan haar subtitel. Wat vrijmetselarij precies is en hoe het zich sinds de 18de eeuw concreet heeft ontwikkeld, rekening houdend met regionale, nationale en continentale verschillen, wordt zeer summier behandeld. Eigenlijk is dit boek overbodig voor diegenen met al enige achtergrondkennis van de materie, terwijl geïnteresseerde leken verloren lopen in de stortvloed aan illustraties en het niet-expliciet uitleggen van typisch maçonnieke principes en structuren.
Vanaf de tweede zin op de eerste pagina van de inleiding loopt het al mis: "Het is niet moeilijk een definitie van de Orde te geven. De vrijmetselarij is een seculiere broederschap die traditioneel alleen toegankelijk is voor mannen. (...) Vrijmetselarij is geen religie, maar een genootschap van religieuze mannen,in die zin dat ze van haar leden verwacht dat ze geloven in het bestaan van een opperwezen." Vervolgens passeren tempeliers, rozenkruisers en andere al dan niet gemythologiseerde groeperingen de revue. Vermeende vrijmetselaars of maçonnieke symbolen worden willes nilles bij de zaak betrokken: op p.285 wordt de Eed van de Horatii van Jacques-Louis David "een zinspeling op de eed van de vrijmetselaars" genoemd, omdat de schilder "als enthousiast aanhanger van de Franse Revolutie" vrijmetselarij zou zijn geweest, temeer omdat de Orde "in die tijd in Frankrijk veel aanhang had".
Op historisch vlak slaat MacNulty de bal helemaal mis. Zo zijn volgens hem Kerk en vrijmetselarij in de loop van de 20ste eeuw weer de beste maatjes geworden. MacNulty's verklaring voor het niet-opnemen van vrouwen is echter de meest absurde die ik ooit heb gelezen: "Waarom vrouwen werden uitgesloten is niet bekekend, maar zeker is dat de vrouw in de 17de en 18de eeuw een heel andere sociale rol had dan de man. Misschien had het ook iets te maken met de in die tijd wijdverbreide angst voor heksen - heksenverbrandingen waren aan de orde van de dag. Omdat heksenkringen vrouwelijk waren is het denkbaar dat de Orde, die er al van werd verdacth zich bezig te houde met zaken die het daglicht niet konden verdragen, vrouwen van lidmaatschap uitsloten om te voorkomen dat ze ook nog zouden worden beschuldigd van hekserij." (p.219). In de bijlage tenslotte wordt een adressenoverzicht geboden van nationale Obediënties: voor België is de volgorde RGLB, VGLB, GOB en GLB. Le Droit Humain? Nooit van gehoord. Ook niet wat de (erg onvolledige) adresgegevens voor Frankrijk betreffen. Het mag bovendien niet verbazen dat de gebruikte literatuur een lachertje is. Conclusie: enkel kopen om de plaatjes, anders best met een wijde boog omheen wandelen.
MACNULTY (W. Kirk). Vrijmetselarij. Symbolen, geheimen, betekenis. Haarlem, Altamira-Becht, 2006, 320 p. + ill., € 35.
woensdag 11 april 2007
Recensie Hiram aan de Schelde
Vorige vrijdag heb ik mij enkele nieuwe boeken aangeschaft. Graag wil ik er eentje belichten: Hiram aan de Schelde van Kris Thys. Het boek is het resultaat van een uit de hand gelopen artikel over vrijmetselarij in Antwerpen. De auteur had voldoende bronnenmateriaal om deze geschiedenis van 250 jaar in een boek te gieten. Het resultaat is qua inhoud een overzichtelijk werk dat zowel de blauwe als de hogere graden behandelt. Vooral de stukken over de hogere graden zijn interessant, omdat de auteur erin slaagt de lezer mee te nemen in de erg complexe wirwar van grootmachten die na de Tweede Wereldoorlog ontstonden en werden ontwikkeld. Hoewel Thys zijn boek vanuit een regulier standpunt schrijft - mee onderstreept door het voorwoord van gewezen RGLB-Grootmeester Jan Corbet - neemt de auteur dit nooit expliciet in: andere Obediënties worden gelijkwaardig behandeld. Dat kan ook moeilijk anders, aangezien de Antwerpse werkplaatsen voor het overgrote deel van hun geschiedenis onder GOB-jurisdictie vielen. Deze opvatting is heel wat anders dan deze die Piet Van Brabant hanteerde, waarbij hij de irregulariteit van de meerderheid van de Belgische vrijmetselarij niet onder stoelen of banken stak. Thys is daarentegen goed geïnformeerd, op de hoogte van de belangrijkste literatuur en heeft de nodige (interne) bronnen geanalyseerd. Hij trekt de lijn ook door tot vandaag.
Thys situeert meerdere Antwerpse loges, mét adresgegevens (typisch voor regulieren) en verwijzingen naar ledenlijsten en statuten. Op geregelde tijdstippen geeft de auteur korte biografische gegevens van verschillende markante Antwerpse vrijmetselaars. Over het algemeen richt het boek zich niet meteen op de geïnteresseerde leek: enige 'maçonnieke' voorkennis is wel nodig, al was het maar om het veelvuldig gebruik van enig maçonniek jargon en de geschiedenis van de vrijmetselarij in België in het algemeen te kunnen vatten.
Het boek heeft echter enkele tekortkomingen. Naast de 'klassieke' referenties zoals M. De Schampheleire, B. Van der Schelden, J. Bartier, R. Grignard en J. Tyssens wordt K. Poma als 'pseudo-historicus' hier en daar aangehaald. Qua vorm is het bijzonder storend dat de zetter gebruik maakt van én voetnoten én bibliografische verwijzingen tussen haakjes in de tekst. Dit belemmert de vlotte leesbaarheid - en het boek is nu nét vlot geschreven. Op sommige momenten wordt dit vlotheid wel ook door de auteur zelf doorbroken. Soms worden er nieuwe gegevens aangehaald, maar niet verder uitgewerkt (bv. p.86: de Verbroedering van de Belgische en Nederlandse grensloges). Het boek verwijst ook naar maçonnieke activiteiten elders in de provincie. Het was misschien beter geweest zich enkel op de stad Antwerpen te concentreren. Gezien de aanwezigheid en het belang van loges zoals Les Amis du Commerce et La Persévérance réunis en Marnix van Sint Aldegonde was dit een logische keuze geweest. Ook het ontbreken van een algemene conclusie, waar al de aandachtspunten uit 250 jaar geschiedenis, en de spanning tussen de spiritualiteit van de hogere graden en de wereldsheid van de blauwe vrijmetselarij worden samengebald, is jammer.
Het boek heeft echter voldoende kwaliteiten die de (maçonniek) historicus kunnen aanspreken.
THYS (K.). Hiram aan de Schelde. 250 jaar vrijmetselarij te Antwerpen. Antwerpen/Rotterdam, Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, 2006, 192 p., ill., € 19,50.
Thys situeert meerdere Antwerpse loges, mét adresgegevens (typisch voor regulieren) en verwijzingen naar ledenlijsten en statuten. Op geregelde tijdstippen geeft de auteur korte biografische gegevens van verschillende markante Antwerpse vrijmetselaars. Over het algemeen richt het boek zich niet meteen op de geïnteresseerde leek: enige 'maçonnieke' voorkennis is wel nodig, al was het maar om het veelvuldig gebruik van enig maçonniek jargon en de geschiedenis van de vrijmetselarij in België in het algemeen te kunnen vatten.
Het boek heeft echter enkele tekortkomingen. Naast de 'klassieke' referenties zoals M. De Schampheleire, B. Van der Schelden, J. Bartier, R. Grignard en J. Tyssens wordt K. Poma als 'pseudo-historicus' hier en daar aangehaald. Qua vorm is het bijzonder storend dat de zetter gebruik maakt van én voetnoten én bibliografische verwijzingen tussen haakjes in de tekst. Dit belemmert de vlotte leesbaarheid - en het boek is nu nét vlot geschreven. Op sommige momenten wordt dit vlotheid wel ook door de auteur zelf doorbroken. Soms worden er nieuwe gegevens aangehaald, maar niet verder uitgewerkt (bv. p.86: de Verbroedering van de Belgische en Nederlandse grensloges). Het boek verwijst ook naar maçonnieke activiteiten elders in de provincie. Het was misschien beter geweest zich enkel op de stad Antwerpen te concentreren. Gezien de aanwezigheid en het belang van loges zoals Les Amis du Commerce et La Persévérance réunis en Marnix van Sint Aldegonde was dit een logische keuze geweest. Ook het ontbreken van een algemene conclusie, waar al de aandachtspunten uit 250 jaar geschiedenis, en de spanning tussen de spiritualiteit van de hogere graden en de wereldsheid van de blauwe vrijmetselarij worden samengebald, is jammer.
Het boek heeft echter voldoende kwaliteiten die de (maçonniek) historicus kunnen aanspreken.
THYS (K.). Hiram aan de Schelde. 250 jaar vrijmetselarij te Antwerpen. Antwerpen/Rotterdam, Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, 2006, 192 p., ill., € 19,50.
Abonneren op:
Posts (Atom)