Alles over vrijmetselarij en genootschappen: geschiedenis, reviews, weblinks.

donderdag 17 december 2009

Ter Zake 14 december

Ter Zake zond enkele dagen geleden een reportage uit over vrijmetselarij, met interviews met RGLB-Grootmeester Peeters en Jean Paul Van Bendegem in het decor van de Koningsstraat. Volgens mij had de redactie nog enkele minuten over om de uitzending gevuld te krijgen en hebben dus maar voor een (populair) thema gekozen; je kon moeilijk de rest van het programma vullen met nog meer uitleg over de beruchte miniatuur van de dom van Milaan... Maar goed, mooi in beeld gebracht maar toch wel met een vrij bizarre en 'mysterieus' klinkende achtergrondmuziek.
Hier te bekijken.

dinsdag 8 december 2009

Casa do Maçom, Barretos, Brazilië

Terwijl we in eigen contreien al heel wat moeite moeten doen om achter anonieme gevels maçonnieke tempels te vinden lijkt dit elders voor minder problemen te zorgen. Chris Hodapp verwijst op zijn blog naar dit toch wel opmerkelijk gebouw aan de rand van het stadje Barretos, in de buurt van Sao Paulo in Brazilië. Via Google Earth te vinden op de coördinaten 20 34 45,51 zuid en 48 34 34,14 west. 

zondag 6 december 2009

Prescott on the move

Andrew Prescott, voormalig directeur van het Centre for Research into Freemasonry and Fraternalism van de Universiteit van Sheffield, verlaat zijn post als hoofdbibliothecaris aan de Universiteit van Lampeter in Wales. Vanaf januari wordt hij Director of Research Humanities Advanced Technology and Information Institute aan de Universiteit van Glasgow. Hierdoor gaat hij opnieuw meer tijd hebben om zich met het wetenschappelijk onderzoek naar vrijmetselarij bezig te houden.
Meer info over Prescott is hier te lezen. Samen met Stephen Bullock is het aan het woord tijdens een radio-uitzending van het programma 'Rear Vision' van 7 oktober 2009 op ABC (Australian Broadcasting Corporation). Hier te downloaden.  

zaterdag 5 december 2009

metselen met Supo

Supo.be is de multimediawebsite van de studenten journalistiek van de KHMechelen. De site zit echt wel knap en vrij professioneel in elkaar. Een tweetal weken geleden werd er een korte reportage gemaakt over vrijmetselarij in de marge van de nieuwe Dan Brown. Deze kan hier worden bekeken. Let vooral op de opmerkelijke passage van Hugo Coveliers.

vrijdag 4 december 2009

Congres RGLB 28 november

Op zaterdag 28 november organiseerde de Reguliere Grootloge van België het colloquium Woorden en tekens ter herkenning ter gelegenheid van haar dertigste verjaardag. Voor dit evenement werd aula Q van de Vrije Universiteit Brussel afgehuurd. Dit is een vrij grote zaal, die eigenlijk alleen maar gevuld geraakt bij academische openingszittingen, examens politieke geschiedenis van België en het Vrijzinnig Zangfeest (hoewel dit laatste momentum al lang niet meer de grote publiekstrekker van weleer is). Ondergetekende begaf zich bijgevolg met enig sceptisisme naar de VUB. Door persoonlijke redenen – lees: een wel erg gezellig feestje de avond voordien – geraakte deze pas tijdens de voormiddagkoffiepauze ter plekke. U kan zich de kleine schok indenken toen ik mij plots tussen ruim zeshonderd – z-e-s-h-o-n-d-e-r-d – koffiedrinkende congresgangers bevond. Volgens de, met recht en reden, erg euforische organisatie telde het publiek een vierhonderdtal leden en tweehonderd externen. Dat zijn cijfers waar anderen alleen maar van kunnen dromen. Als historici een congres organiseren en we hebben veertig-vijftig man is het al bijna feest. Benieuwd of wij met FREE volgend jaar december met ons congres over vrijmetselarij en Verlichting ook zoveel succes mogen boeken.

Ik moet er ook volledigheidshalve aan toevoegen dat de organisatie van dit RGLB-evenement vlekkeloos verliep. Nagenoeg perfecte timing, voldoende begeleiders (u weet wel: die mensen met het kaartje ‘organisatie’ aan het jasje bevestigd), simultaanvertaling, powerpointpresentaties, een prachtig geïllustreerde en uitgegeven gelegenheidspublicatie met de tableaux van de 45 RGLB-loges, en een gezellige aankleding van het podium. Bij mijn weten de eerste keer dat de sprekers van een sessie niet achter een tafel met dito kleed werden geplaatst maar in een luxueuze witte sofa.



De sprekers dan: ik heb professor Simonis (“Action and dialogue in Masonic ritual”) in de ochtend en P. Noël (“Mot et signes dans le contexte des hautes grades”) en P. Ringlet ("Spiritualité et imaginaire”), alsook welkoms- en afscheidswoord van de Grootmeester gemist. Ik diende de zaal vroegtijdig wegens naderende avondactiviteit te verlaten. Maar wat ik wel gehoord heb heeft mij zeer aangestaan. Jan Snoek (“The allusive method”) was een plezier om naar te luisteren. Snoek, die ik enige weken eerder nog in Canonbury heb ontmoet, belichtte dat teksten, net als symbolen, op een bepaalde manier kunnen worden geïnterpreteerd. Bijvoorbeeld: als A en B, en C en D, met elkaar ingesprek zijn over een bepaald thema – bijvoorbeeld: het weer – en B laat vallen “dat het regent”, dan weet C waarover het gaat. B en C zijn vrijmetselaar en “het regent” is een uitdrukking om aan te geven dat er profanen meeluisteren. A en D echter zijn geen vrijmetselaar en hebben totaal niet door dat B en C maçonnieke symboliek met elkaar uitwisselen. Max De Haan, voormalig (?) hoofdredacteur van het Nederlandse maçonnieke tijdschrift Thoth, analyseerde het werk van historicus Johan Huizinga (1872-1945), onsterfelijk met Herfsttij der Middeleeuwen. De Haan spitste zich vooral toe op Huizinga’s Homo Ludens. Het was misschien als toehoorder niet altijd evident de rode draad te volgen wanneer je desbetreffend werk niet echt kende.



Het gevaar van congressen met een copieuze maaltijd zoals hier van toepassing is dat het publiek tijdens de namiddagsessie zou kunnen indommelen. Geen betere zet dus dan een welbespraakt dominee op de zaal los te laten, in casu Guy Liagre (“Woorden, tekens en aanrakingen binnen religieuze en initatieke context”). In dit zeer goed en onderbouwd betoog haalde Liagre enkele voorbeelden uit de bijbel aan waarbij tekens en aanrakingen een belangrijke rol spelen, zoals bijvoorbeeld het ‘overgangsritueel’ van Jacob, die het eerstgeboorterecht van zijn oudere broer ontfrutselde, naar Israël. Irène Mainguy tenslotte, onder meer verbonden aan de bibliotheek van het Grootoosten van Frankrijk, benadrukte het belang van woorden en tekens als middelen tot kennisvergaring binnen de blauwe graden.


Ik hoop dat de acta van dit mooie congres snel worden gepubliceerd; nogmaals felicitaties voor de organisatie en ad multos annos.

donderdag 3 december 2009

recensie The Lost Symbol

Opgepast: in deze recensie zitten een aantal spoilers die het plezier voor diegenen die het boek nog niet hebben gelezen zou kunnen vergallen.

Zes jaar hebben we erop moeten wachten: enkele weken geleden werd ons geduld beloond toen de opvolger van De Da Vinci Code in de boekhandels verscheen. In 2003 veroorzaakte Amerikaans auteur Dan Brown (°1965) een kleine aardverschuiving in de charts door dit boek, dat ontelbare weken aan de top genoteerd stond, en waarvan vandaag wereldwijd zo een 80 miljoen exemplaren in 40 verschillende talen zijn verkocht. Een ietwat flauwe verfilming volgde spoedig. De Da Vinci Code heeft mislukte singer-songwriter Dan Brown niet alleen rijk en beroemd gemaakt maar hem ook in het middelpunt van allerhande controversies geplaatst. Kennelijk vond het Vaticaan het noodzakelijk in een persbericht mee te delen dat Jezus Christus nooit iets met Maria Magdalena heeft gehad, laat staan dat er een nageslacht uit is voortgekomen; dit was één van de kerngegevens uit het boek. Het was ook omwille van die passage’s dat Michael Baigent, Richard Leigh en Henry Lincoln, auteurs van Heilig Bloed en de Heilige Graal, Brown een proces aandeden wegens plagiaat. Het was immers in dat laatste, non-fictie boek dat de vermeende historie van de nazaten van Christus uit de doeken werd gedaan. Uiteindelijk werd Brown in het gelijk gesteld: hij had immers fictie geschreven, gebaseerd op non-fictie, zonder effectief te plagiëren. Afgezien hiervan was en is De Da Vinci Code een spannend boek, vol met kryptische verwijzingen die in de loop van het verhaal moeten worden ontcijferd, achtervolgingen, een herkenbare en wereldberoemde setting (het Louvre! Rosslynchapel!) booswichten en een storyline die balanceert tussen feiten en verzinsels. Je zou voor minder beginnen te denken dat Brown meer doet dan enkel een verhaal vertellen.

De verwachtingen voor de opvolger waren bijgevolg hooggespannen. In welk netelig web van intriges ging hoofdpersonage en Dan Brown’s alter ego Robert Langdon nu weer verzeild geraken? Brown zelf gaf aan dat de (Amerikaanse) vrijmetselarij het centrale gegeven zou worden en dat het boek The Solomon Key als titel meekreeg. Publicatie was gepland in de zomer van 2007. Enkel de verwijzing naar vrijmetselarij en de nieuwe Dan Brown was trouwens voor ondergetekende voldoende argument om voor Pearson de Nederlandse versie van Freemasons for dummies te maken. De lezer van The Solomon Key zou bijgevolg meteen hiernaar kunnen grijpen om de waarheid over die maçons te kunnen lezen. Maar helaas! Net zoals Harvard professor in symbolenleer Langdon zijn manuscripten nooit voor de dead line bij zijn uitgever kan indienen, zo wachtte Dan Brown nog eens twee jaar alvorens het boek, nu met als titel The Lost Symbol, op het publiek werd losgelaten. Op 15 september 2009 (15+9+9=33; heeft u hem?), dag van de lancering, gingen al een miljoen exemplaren de deur uit. En was het de moeite waard om zo lang te wachten?

Zonder de plot in details te verraden moet uw dienaar toch bekennen zich aan te sluiten bij de meerderheid van de critici en recensenten: het boek is leuk, aardig, intrigerend, met soms enkele spannende passages maar niet meer dan dat. Dan Brown is geen echte intellectueel. Zijn research lijkt voornamelijk op pseudo-wetenschappelijke of wetenschapspopulariserende literatuur, vol met anekdotes, te komen. De colleges die Langdon en Smithsoniandirecteur Peter Salomon in de loop van het boek geven lijken mij eerder van secundair onderwijsniveau te zijn dan echt universitair, laat staan Harvard. Brown verwijst bijvoorbeeld ook een keertje naar La Divina Commedia van Dante maar uit niets blijkt dat hij dat boek zelf ook wel gelezen heeft. Je hebt als lezer ook niet de indruk dat je bezig bent met De slinger van Foucault van Umberto Eco, om maar iets te zeggen.

Brown is eigenlijk ook geen groot schrijver: zijn dialogen lijken zo uit een Hollywoodblockbuster te komen (“What the hell”, “What the hell is going on” en “What the...” komen maar liefst 24 keer voor), de personages missen diepgang (wat weet je als lezer nu eigenlijk over Office of Security-directeur Inoue Sato, een niet onbelangrijk personage), de geloofwaardigheid is vaak zoek (dat Langdon diezelfde Sato zo gemakkelijk van zijn verhaal kan overtuigen bijvoorbeeld) en door flashbacks en een gefragmenteerde vertelling wordt de vaart in dit boek, dat met 500 pagina’s in Nederlandse vertaling veel te lang is, onderuit gehaald. Bovendien hebben dit allemaal al eens in De Da Vinci Code gelezen: Robert Langdon die tegen zijn zin in een levensgevaarlijk avontuur terecht komt, het ontcijferen van codes die tot andere codes leiden – met als einddoel de vindplaats van een verborgen ‘schat’, de schurk van dienst die op de ‘verkeerde plek’ wordt geëlimineerd (terwijl hijzelf er natuurlijk van overtuigd is dat hij zich wél op de juiste vindplek van de ‘schat’ bevindt) en waardoor Brown de lezer in alle rust kan meenemen naar de feitelijke finale. Hier in casu de trappen van het Washingtonmonument. Ik blijf het vrij bizar vinden dat a) Robert Langdon als dé grote symbolenspecialist een aantal evidenties niet meteen beseft. Het was nogal wiedes dat het Washingtonmonument, met zijn connotaties naar de vrijmetselarij (niemand soms de Egyptische symboliek van een 169 meter hoge obelisk opgemerkt, nee?), wel degelijk in het boek aan bod moest komen. Alle andere en evidente opties, zoals het Masonic Memorial in Alexandria, de Shrinerstempel en de hoofdzetel van de Schotse Ritus – Zuidelijke Jurisdictie waren al afgevallen. Veel blijft er in Washington DC natuurlijk niet meer over. Het is ook nogal ongeloofwaardig dat b) Robert Langdon in het midden van de nacht, na zelf bijna het loodje te hebben gelegd, een sight seeing krijgt aangeboden van Peter Salomon, die ook haast het zelfde lot was beschoren, een dag eerder zijn hand was kwijtgeraakt en met zowat alle trauma’s uit zijn hele leven in vijf minuten tijd werd geconfronteerd en eigenlijk half dood in een ziekenhuisbed zou moeten liggen. Uiteindelijk is de algehele geloofwaardigheid de achillespees van The Lost Symbol. Als vrijzinnige zou je jezelf nog enigszins kunnen verkneukelen aan het Jezus-en-Maria-Magdalenaverhaal van Da Vinci Code en, met een beetje goede wil, er zelfs enige oprechtheid aan kunnen hechten. Maar om in alle eerlijkheid te verkondigen dat een aantal nitwits die aan ‘noëtische wetenschappen’ doen even grote pioniers zouden zijn als Newton en Einstein krijg je niet verkocht. Toch zeker niet aan een ernstig Harvardprofessor als Langton die zich best bij SKEPP zou aansluiten. Kort samengevat is ‘noetic science’ een mengeling van wetenschap en meditatie; een beetje zoals The Force uit Star Wars. Herinnert u zich Luke Skywalker die in The Empire strikes back door telekinetische kracht een sterrenjager uit het moeras laat opduiken? Dát moet zo ongeveer door de ‘noëten’ wetenschappelijk te verklaren zijn.

De vrijmetselarij komt hier zeer positief naar voren. Brown gaf zelf toe dat hij zijn boek als een soort van oefening zag om hulde te brengen aan de maçonnieke broederschap. In de Verenigde Staten, waar de maçonnerie op een absoluut dieptepunt is qua ledenaantallen, zullen dat zeker graag horen. Maar het gaat in dit boek (haast vanzelfsprekend) enkel over de Amerikaanse vrijmetselarij, die in filosofie en praktijk toch enkele serieuze verschillen met de continentale Europese heeft. Zo gaat Brown er al te zeer van uit dat de hogere graden automatisch op de blauwe volgen. Door een realistische weergave van de inwijdings- en bevorderingsrituelen stelt hij – en samen met hem, zowat alle personages uit het boek – dat de buitenwereld deze sowieso als satanisch, occult, samenzwererig en ander minder fraais gaat interpreteren. Brown veronderstelt dus dat de buitenwereld ofwel nog nooit van vrijmetselarij heeft gehoord ofwel daar automatisch een negatieve connotatie aan verbindt. Maar het maçonnieke geheim, dat in The Lost Symbol ten onrechte met het bewaren van de ‘Oude Mysteriën’ wordt gelinkt (het blijft fictie, nietwaar), bestaat in de Verenigde Staten niet echt. Terwijl je hier al heel wat moeite moet doen om het adres van een plaatselijke loge te vinden, laat staan haar verantwoordelijken en zeker haar agenda, lijken deze zaken aan de andere kant van de plas soms letterlijk uit het straatbeeld af te lezen. Ik heb ooit zelfs baseballpetjes onder ogen gekregen met een passer en winkelhaak erop (en een letter G in het midden) met daarbij het opschrift “Proud to be a Mason”. Afgedankte tempels worden als dusdanig op de immobiliënmarkt gezet. Reclamespots worden op tv uitgezonden om nieuwe leden aan te lokken. En dan zwijgen we nog maar over de weergave van vrijmetselarij in de Amerikaanse popcultuur, van National Treasure tot The Simpsons. De bewering in The Lost Symbol dat de ‘onthulling’ van rituelen en namen van leden een wereldwijde anti-Amerikaanse hetze zal doen lostbarsten is niet alleen erg overdreven; het is ook belachelijk.

Samengevat: is The Lost Symbol een goed boek of niet? Het is in ieder geval geen uitschieter. Zeker niet slecht, indien hij wordt gelezen alsof je naar Revenge of The Fallen of Star Trek aan het kijken bent: verstand op nul dus. Vooral de nieuwsgierigheid van de lezer wordt geprikkeld: je weet immers in grote lijnen hoe het zal aflopen (Robert Langdon die het loodje zal leggen: welnee! De daadwerkelijke ontdekking van de Oude Mysteriën: welnee! De snoodaard van dienst die op een gepaste doch pijnlijke manier aan zijn einde komt: natuurlijk!) maar je wil vooral weten hoe dat alles uiteindelijk in zijn plooien zal vallen. Dat is nog iets anders dan een echt spannend en nagelbijtend verhaal vertellen.

woensdag 4 november 2009

Regulier en irregulier in november

De RGLB organiseert op zaterdag 28 november een colloquium ter gelegenheid van haar dertigste verjaardag. Het programma staat hier beneden: 

Aan die dertigjarige RGLB besteedde VTM-nieuws een korte reportage. Let vooral op de enigszins gekleurde voice-over.




Vanuit irreguliere hoek viert de werkplaats Les Philadelphes et Le Travail réunis de 250e verjaardag van de maçonnieke aanwezigheid in Verviers. Dit colloquium, eveneens vrij toegankelijk, wordt mede-georganiseerd door de Université de Liège. 

woensdag 28 oktober 2009

Londen (2)

Sinds de invasie van Starbucks, Costa en andere 'koffieshops' lijkt het imago van Groot-Brittannië als theedrinkende natie serieuze deuken te krijgen. Ik heb trouwens ook de indruk dat ze er culinair met rasse schreden op vooruit gaan. Of het een met het andere te maken heeft is mij niet geheel duidelijk. In ieder geval zijn er toch nog wat 'problemen' met de omvang van hun koffiekoppen. Waar ondergetekende zich in de Costa van Trafalgar Square zich aan een 'kopje' koffie verwachtte kreeg hij wel een halve punchkom, met voldoende inhoud om eventueel andere mensen aan mijn tafel van het bonenextract te voorzien!

dinsdag 27 oktober 2009

Londen (1)

Ondergetekende was afgelopen weekend in Londen voor het internationale congres van de Canonbury Masonic Research Centre. Canonbury is een wijk in de rand van de Britse hoofdstad, maar had in het verleden wel een eigen loge (waar nu een restaurant is en waar de congresgangers - niet geheel toevallig - op zaterdagavond het diner nuttigden). Hierbij alvast enkele sfeerbeelden uit het stadscentrum met als belangrijkste maçonniek landmerk Masonic Hall (of Freemasons'  van de United Grand Lodge of England, een prachtig art décogebouw uit 1927 met een bijzonder rijke (in de betekenis van: ongelofelijk duur) inrichting.
De UGLE bevindt zich in de wijk Covent Garden, op de plek waar eerder al twee gebouwen stonden met dezelfde functie. Het huidige gebouw herbergt een grote tempel met 1720 zitplaatsen. Raar dat het er geen 1717 (stichtingsjaar grootloge) of 1723 (eerste uitgave van de Constituties van Anderson) zijn: dat zou pas symbolisch zijn!






Tegenover het gebouw op Great Queen Street bevinden zich twee regaliawinkels die naast de nieuwste mode in schootsvellen ook ander maçonnieke merchandising zoals kalenders, machetknopen en kunst- en gebruiksvoorwerpen aan de man brengen;






Eveneens aan de overzijde van de straat: The Royal Masonic Trust for Girls and Boys.




De oorspronkelijke herberg waar vier Londense loges voor het eerst samenkwamen en er, op 24 juni 1717, de grootloge oprichtten, bestaat niet meer. Vlak aan Saint Pauls Cathedral, een heel eind van Covent Garden, herinnert een gedenkplaat hieraan. 













zaterdag 24 oktober 2009

Interview met de Grootmeester in Le Soir

In Le Soir verscheen enkele dagen geleden een interview met Bertrand Fondu, Grootmeester van het GOB, over vrijmetselarij en politiek en de mogelijkheid om op termijn ook vrouwen in te wijden. 

woensdag 21 oktober 2009

Jef Nys (1927-2009)

Gisteren overleed stripauteur Jef Nys op 82-jarige leeftijd. De geestelijke vader van Jommeke was, voor alle duidelijkheid, geen vrijmetselaar (voor het geval dat één of andere idi... dat hieruit zou willen afleiden...) maar heeft het wereldbeeld van mijn kinderjaren toch in belangrijke mate bepaald. Vandaar dat ik een post op deze blog te rechtvaardigen vind. Eigenlijk maakte het strooien dakje, die immer op het punt stond om 11 te worden, nooit echt avonturen mee: hij stapte niet in een teletijdmachine en werd ook nooit in achtervolgingen of zo betrokken. Het waren eerder, zoals de officiële benaming van de stripreeks ook aangaf, ‘belevenissen’. Ik heb de reeks tot ongeveer nummer 200 en iets gevolgd; toen ben ik de belangstelling kwijtgeraakt. Het verhaal dat ik bijgevolg wil vertellen kan onmogelijk volledig zijn: het laatste vijfde van de serie ken ik totaal niet. Geen idee welke uitvindingen Gobelijn nog verzint, of Anatool weer op het slechte pad is geraakt, of de muzikale Bella nog altijd op blokfluittonen danst.

Terugblikkend op de kleine veertig jaar tussen het eerste album in 1958 en het 200e zien we een zeer onschuldig en naïef wereldbeeld. Echte ruzies en conflicten kennen de strippersonages niet, de boeven (want ‘misdadigers’ zou als term hier veel te sterk overkomen) worden aan het einde steeds gestraft en een utopische (wereld)maatschappij wordt vaak als streefdoel gepresenteerd. Wanneer in De grote knoeiboel door een mislukte uitvinding van Gobelijn de hele wereldbevolking in bizarre wezens verandert wordt de enig overgebleven mens, Jommeke dus, tot ‘leider’ van de wereld uitgeroepen. Eens alles terug bij het oude houdt leider Jommeke zijn slottoespraak voor de verenigde regeringsleiders en staatshoofden en roept hij op de vervallen landsgrenzen nooit meer te herstellen – een oproep die op algemeen en onvoorwaardelijk applaus wordt onthaald.

De wereld van Jommeke is in feite een stereotype Vlaamse en katholieke jaren ’50-’60-maatschappij. Een paar elementen werden er in de loop der tijd uit verwijderd, zoals wijwatervaatjes naast de slaapkamerdeur, palmtakjes achter het kruis en televisietoestellen zo groot als een buffetkoelkast, of aangepast, zoals de invoering van het algemeen Nederlands. Maar andere zaken bleven ongewijzigd: Jommeke, Filiberke en de Miekes zijn enig kind; idem voor hun ouders. Grootouders bestaan niet. Met een beetje geluk krijgen de kinderen een (vermenselijkt) huisdier om hun gezelschap te houden. Jommeke’s vader Theofiel is geen jonge vader of ziet er waarschijnlijk ouder uit dan zijn biologische leeftijd. Hij werkt op een kantoor, spendeert zijn vrije tijd met pantoffelens en krant in de sofa en zit nu en dan in zijn tuin. Moeder Marie is huisvrouw, vrij corpulent in de beginjaren maar slanker nadien. Het gezin woont in een vrijstaande woning (toen kon een éénverdiener zich dat nog permiteren), Hemelstraat 12, Zonnedorp. Geen idee in welke provincie dit is. Vrienden hebben ze niet, wel een ‘nonkel pater uit de missies’ en een ‘tante Zulma’. De andere volwassenen behandelen de kinderen evenwaardig en schakelen hen zelfs als adviseurs in. Die andere personages zijn stuk voor stuk clichés: de verstrooide professor in alles, de gravin, de landlopers, de kapitein die enkel op de woeste zee gelukkig is, de butler, de gierige Schot,... en allemaal zonder kinderen of verwanten. Naar school gaan de kinderen niet: alleen in Kinderen baas wordt er een allusie op school gemaakt. Het is in Zonnedorp eeuwig zomervakantie, en bij uitzondering ook eens wintervakantie. Baby’s krijgen flesvoeding en een chrèche wordt totaal irreëel voorgesteld: Kind en Gezin zou deze die Jommeke openhoudt in Peuterweelde stante pede sluiten. De dorpsgenoten zijn volmaakt gelukkig, blank en de grote stad is ver weg. Franstalige inwijkelingen zijn er niet. Interacties met politiek, staat, cultuur en religie zijn er niet echt, hoewel het katholicisme soms van de pagina afdruipt. Bij uitzondering wordt er verwezen naar bestaande Vlaamse locaties, zoals het Waasland in Het zevende zwaard. De indianen uit de Far West zijn “les beaux sauvages”. De reeks sluit ook nauwgezet aan met de fantasiewereld van kinderen: welk kind hoopt immers niet dat ergens in zijn tuin een schat verborgen ligt? Jommeke lijkt wel elke maand een nieuwe schat te ontdekken; kinderen worden baas en ouders gaan zich als peuters gedragen (Kinderen baas); Filiberke (De sprekende ezel) en Jommeke (Het piepend bed) beschikken over een korte periode over een erfenis en worden steenrijk. Al de gewonnen rijkdom wordt trouwens steeds voor goede doelen aangewend. Succesierechten, schenkingsrechten en vinderslonen moeten kennelijk nooit worden opgehoest. Echt dood gaan de personages niet, behalve dan de oude dame op de eerste pagina’s van De jacht op een voetbal.
 
Als stripreeks in Jommeke door en door Vlaams: de kerktoren is steeds het vertrek- en eindpunt van ieder album. Sporadische verwijzingen naar de Vlaamse mentaliteit zijn er soms: Theofiel raadt Jommeke in één van de eerste albums aan zijn spaargeld op een rekening van de BAC, de bank van de christelijke arbeidersbeweging, te storten (vandaar onderdeel van Dexia); de indianen gaan in De geest van Anakwaboe op bedevaart naar de Scherpe Heuvel; in De mandoline van Caroline wordt de pas ontdekte 109e symfonie van Joseph Haydn uitgevoerd op mandoline (!) met zang (!) tijdens de wereldpremière in het casino van Koksijde (!); Flip parafraseert Isabelle A (“Ik weet nog hoe je zei hé lekker dier: dronk toen een heel glas bier”) in een album waarvan de titel mij nu even ontglipt of de cameo van Bobbejaan Schoepen in het zeer tijdsgebonden Jommeke in Bobbejaanland.

Anderzijds is deze visie van een bijna 11-jarige op mens en maatschappij te vergelijken met de voorstelling van de hemel, zoals weergegeven in Das himmlische Leben van Gustav Mahler: de hemel is een bijzonder idyllische plek vol goedheid en idealisme, maar zodra tekst en muziek wat meer in de diepte worden gelezen of beluisterd worden de scherpe kantjes zichtbaar. De hemelbewoners besteden hun dagen in dit land van Cocagne vooral aan drinken en vreten, waarbij een os zich gewillig laat afslachten en de vissen, op vastendagen, levend in de pan springen. Hetzelfde merk je ook achter de façade van het kinderlijk naïve van Jommeke. Hoe anders interpreteren we de zelfgemaakte bom die Boemel in Anakwaboe door het slaapkamerraam van het hoofdpersonage werpt, met als doel om te doden? Wat te denken van de Duitse afgevaardigde, die in het Europees Parlement de verkiezing van Jommeke’s moeder Marie tot president van Europa tracht te betwisten door zijn chauvinistisch pleidooi te beëindigen met “Deutschland über Alles” (De supervrouw)? De opvallende en karikaturale afbeelding van joden in de diamantwijk in Het piepend bed? De op het eerste gezicht bedenkelijke voorstelling van de zigeuners in Het Boheems schommelpaard? In Het Hemelhuis slaan Jommeke en Filiberke trouwens ’s nachts met een hamer het hoofd in van een vogelverschikker, maar wel in de overtuiging dat het een ‘dief’ is die hun pas gevonden baby zou komen ‘stelen’. Jommeke wordt ook bij gelegenheid gefolterd (De koningin van Onderland), aan een paal vastgebonden (Jommeke in de knel, Het kriebelkruid), en haast geofferd aan een uitbarstende vulkaan (De knook van Azmor) of tijdens walpurgisnacht (Het heksenbal).
Nota: een Europees president is evenwel al in een album van 1987, De documenten van Langneus, in lijf en leden aanwezig (Eat this, Tony Blair!).
 
Met geschiedenis en cultuur wordt er wel eens een loopje genomen (Paniek op de Acropolis; De koningin van Kachar el Nachar) en hier en daar is er een goedkope referentie naar populaire cultuur zoals de dino’s die in ware Jurassic Parc-stijl tot leven worden gebracht in De snoezige dino’s of de parafrase van de sprong van Grace Jones in View to kill in De modekoningin. En dan hebben het nog niet over de invloed van Disney: zo lijkt de fysieke en karakteriële verschijning van de koningin van Onderland verdacht veel op de boze stiefmoeder uit Snow White. Maar dat zijn niet de hoofdredenen waarom de stripreeks altijd stiefmoederlijk is behandeld. Zelfs de strips van kabouter Plop lijken met meer sérieux te worden benaderd dan Jommeke, geheel onterecht. Door het Vlaamse en totaal a-politieke of maatschappijkritische karakter was en is het ook onmogelijk dat de reeks buiten de taal- en landsgrenzen geraakt. De serie en haar personages lenen zich zelfs niet eens tot deftige merchandising. Jommeke wordt zodoende al te gemakkelijk gezien als zeer braaf entertainment, de benaming ‘strip’ nauwelijks waard. De algemene erkenning van Nys als stripauteur gebeurde effectief pas de laatste 15 jaar. Akkoord, meer dan één album lijkt snel snel tussen de soep en de patatten te zijn gemaakt. Maar de invloed op hele generaties Vlaamse kinderen moet er zeker zijn geweest. Ondergetekende heeft bijvoorbeeld zijn drukletterschrift uit de tekstballonnen van Jommeke overgenomen.

Het is bovendien weinig bekend dat Jef Nys enkele decennia geleden ook de hand had in de hoogst originele maar kortlevende sprookjesstripreeks Met Langteen en Schommelbuik voorwaarts en daarnaast enkele biografische strips van bestaande Vlamingen tekende. Het schone avontuur van een bakkersjongen uit 1961 bijvoorbeeld waar een zeer vereenvoudigd en vlakgeschaafd beeld van de zalige Edward Poppe (1890-1924). In de hele strip vind je trouwens geen enkele ernstige aanwijziging waarom deze priester uit Temse uiteindelijk effectief zalig werd verklaard! In dezelfde opzet tekende Nys ook voor de heilige Godelieve van Gistel, Pius X en Bernadette: stuk voor stuk documenten van een tijdperk dat al lang vergeten is. Of deze bewering in de toekomst ook voor Jommeke zal gelden is af te wachten.

dinsdag 20 oktober 2009

Canonbury 2009


Het Canonbury Masonic Research Centre in Londen organiseert dit weekend haar 11e internationaal congres. Algemeen thema is The Origins of Freemasonry met een aantal grote namen zoals José Ferrer Benimeli, Margareth Jacob en David Stevenson als plenary speakers. Het congres heeft op zaterdag 24 en zondag 25 oktober een zeer gevuld programma en start op vrijdagavond met de vertoning van The Scottish Key in University College London







vrijdag 16 oktober 2009

Grootmeester GOB in Bergen

Het Mundaneum in Bergen (Mons), museum en archiefinstelling van de Franse Gemeenschap, organiseert op woensdagavond 21 oktober, om 20u00 een voordracht met Bertrand Fondu, huidig Grootmeester Nationaal van het Grootoosten van België. Fondu zal er de toekomstperspectieven van de Belgische vrijmetselarij belichten. 
Concrete info:
"Quelques perspectives pour le propos maçonnique en ce début de 21ième siècle?"
Mundanuem, rue de Nimy 76, 7000 Bergen. 
Toegang: 5 euro en reservatie gewenst via info@mundaneum.be

woensdag 7 oktober 2009

Uit Het Nieuwsblad:

Op zaterdag 10 en zondag 11 oktober 2009, telkens van 14 uur tot en met 18 uur, organiseren de Vlaamse afdelingen van de  Rozekruisers Orde A.M.O.R.C. een openhuisdag in de kapel van het  Cultureel centrum "Oud Gasthuis" te Asse. A.M.O.R.C. stelt zichzelf  voor en laat de bezoeker door middel van beeld, muziek en woord, niet alleen de diepere lagen van kunst ontdekken maar tevens van zichzelf. A.M.O.R.C., de Aloude en Mystieke Orde Rosae Crucis, is een  broederschap van mannen en vrouwen die de spirituele ontwikkelingsweg van het Rozekruis bewandelen.  Deze orde is een universele, filosofische en culturele beweging en een gemeenschap op spiritueel vlak. In een korte lezing worden onder de titel A.M.O.R.C. de spirituele weg naar schoonheid de filosofie, studies en methodes toegelicht waarvan de leden van de organisatie zich bedienen om persoonlijke en spirituele groei te bewerkstelligen. De lezingen starten telkens om 15:00 uur.

Voor meer info zie het volledig artikel.

dinsdag 29 september 2009

Brand in de rue Cadet


Een brand veroorzaakte vorige week aanzienlijke schade aan de Arthur Groussier-tempel van het Grootoosten van Frankrijk, rue Cadet in Parijs. Ondergetekende was enkele maanden geleden nog in deze ruimte aanwezig voor de jaarlijkse studiedag van Cécile Revauger en Charles Porset (zie mijn post van 20 maart). Volgens conservator Pierre Mollier kon de schade nog relatief beperkt blijven maar de foto's, gepubliceerd op hiram.be, geven toch wel een andere indruk. Het plafond en het dak zijn zwaar getroffen, alsook de toegangsdeur en inkomhal waar het portret van de Algerijnse vrijheidsstrijder en vrijmetselaar Abd El Kader volledig verwoest zijn. 
(foto's zijn niet mijn eigendom maar werden overgenomen van hiram.be en waren eerder al op freemasonsfordummies.blogspot.com te zien)

maandag 21 september 2009

Stockholm (2)





Stockholm is de thuisstad van de Zweedse Orde van Vrijmetselaren. Ze vormt een beetje een uitzondering in de reguliere vrijmetselarij omdat zij een eigen, specifieke ritus volgt: de Zweedse Ritus. Op het eerste zicht zijn passers en winkelhaken veel minder (opvallend) aanwezig; zo wappert er op het gebouw van de Zweedse Orde het rode kruis dat haar logo is.




Enkele straten verder is ook vrij duidelijk het gebouw van de Odd Fellows in het straatbeeld aanwezig: dit genootschap doet aan vrijmetselarij denken maar is het zeker niet. 



zaterdag 19 september 2009

Stockholm (1)

Momenteel werkt ondergetekende aan een onderzoeksproject met als doel het politiek en juridisch discours ten aanzien van kloosters en religieuze instituten in 19e-eeuws België te analyseren. Vertrekkend vanuit een bijbelse opdracht waren kloosterorden betrokken in het organiseren van liefdadigheidsinstellingen, opvangtehuizen, scholen en diens meer. In een tijd dat OCMW’s nog niet bestonden was dit wel te begrijpen. De liberale staat echter volgde deze katholieke redenering niet helemaal. De staat diende immers te zorgen voor al haar burgers, ook de behoeftigen. Met dat doel voor ogen werden er burgerlijke godshuizen en zogeheten “burelen van weldadigheid” opgericht die eigenlijk dezelfde opdracht hadden als de caritaswerking van de kloosters, maar dan vanuit een seculiere en geöfficialiseerde basis. Eigenlijk vanaf de Belgische onafhankelijkheid in 1830 kwam de caritas ter discussie te staan: wie had echter het recht om deze, gefinancieerd door schenkingen en erfenissen, te organiseren? De overheid (zijnde de liberale staat) of de privé-sector (zijnde de Kerk)? Horen, in het verlengde hiervan, kloosters en religieuze instituten thuis in de liberale staat of niet? Moeten er politieke en juridische constructies worden uitgebouwd om kloosterorden, die geen feitelijk juridisch statuut hebben, desnoods te dwingen om zich bij de beginselen van de liberale staat aan te sluiten? Dit laatste gebeurde bijvoorbeeld in Frankrijk in 1901 met de Loi des Associations. Of, nog anders gezegd, maken kloosterorden, omwille van hun zelfopgenomen caritatieve opdracht, deel uit van het middenveld?
Op zoek naar inspiratie is ondergetekende terecht gekomen op een internationale conferentie die de afgelopen twee dagen in Stockholm werd georganiseerd door de Ersta Sköndal Högskola. Dit ‘university college’, ondergebracht in een historisch gebouw dat oorspronkelijk fungeerde als zeevaartschool en een prachtig zicht biedt op de baai van Stockholm, biedt onder andere opleidingen aan in sociaal werk, zorg, en theologie. Er is aan de ESH ook een documentatiecentrum (CivLib) rond ‘civil society’ gevestigd. Wat wordt onder ‘civil society’of het ‘maatschappelijk middenveld’ begrepen? Volgens CivLib verwijst civil society “to the rich diversity of associations, non-profit organizations, faith-based communities, and other such phenomena, which neither constitute a part of the market nor of the public sector. These activities have a plethora of purposes ranging from political lobbying and social welfare to non-profit economic activity.”
De bedoeling van deze conferentie – “The social dimension of religion in civil society. A comparative European perspective” – was om een aantal recente onderzoeksresultaten over de relatie tussen religie en civil society samen te brengen. Het resultaat was een zeer interdisciplinaire bijeenkomst, voor een groot deel bepaald door sociologen, maar even zeer door politicologie, theologie en geschiedenis. Negen plenary speakers en ruim 27 papers, ondergebracht in 14 sessies, waarvan er 7 parallel verliepen, kwamen tussen de late namiddag van donderdag 17 september tot zaterdagmiddag aan bod. Met het publiek inbegrepen telde de conferentie ongeveer 50-60 personen, afkomstig uit 17 verschillende landen. De organisatie lag in handen van de ESH, in samenwerking met The Netherlands Institute for Social Research, en onder meer gesubsideerd door de Zweedse Rijksbank en de Kerk van Zweden. Voor een historicus die eigenlijk gespecialiseerd is in de geschiedenis van vrijmetselarij was het bijzonder verrijkend om met andere disciplines op zo een intense manier in contact te komen en jezelf met Habermas, Durckheim en de Tocqueville om de oren te laten slaan.
De openingslezing op donderdag werd gegeven door professor sociologie José Casanova, verbonden aan Georgetown University, Washington DC. Casanova werd door de organisatoren in een spreekwoordelijke wolk van wierrook de conferentieruimte binnengehaald, en ook wel terecht: de man heeft baanbrekend werk verricht op het vlak van de sociologie van religie; kijk maar eens naar zijn instant klassieker Public religions in the modern world. Casanova zou ook het hele congres grotendeels domineren door zijn interpellaties en de connecties die meerdere sprekers in hun eigen voordrachten naar zijn publicaties gaven. Casanova’s plenary lecture was getiteld The social dimension of religion in civil society en aansluitend becommentarieerd door Noors-Amerikaans professor Inger Furseth. Hoewel: ‘commentaar’, laat staan ‘kritiek’ was niet echt aan de orde (wierrook, weet je wel...). De spreker vertrok van de algemeen aangenomen veronderstelling dat vandaag religie terug was gekeerd naar de Westeuropese samenlevingen en dat zelfs hardliners zoals Jürgen Habermas en de Franse laïcité concessies wille maken. Maar religie is feitelijk nooit weg geweest. In tegenstelling tot enkele decennia geleden heeft nu ook de Katholieke Kerk zich in dit domein bij de democratie aangesloten. De Kerk zelf maakt echter geen deel uit van civil society, en kan er slechts toe behoren indien zij haar autocratische opstelling opgeeft en het principe van vrijheid van religie erkent. Zoals Max Weber aanhaalde claimt de Kerk als instituut steeds haar monopolie op het territorium van de natie als op de samenleving. Desalniettemin kunnen veel actoren binnen civil society als katholiek worden gelabeld, hoewel daar geen politieke consequenties aan verbonden zijn: in geen enkel Europees land regeert er vandaag een ‘echte’ katholieke partij in haar traditionele betekenis. De reden hiervoor ligt in de secularisatie, wat de facto een deconfessionalisatie van staat, natie en samenleving inhoudt. Haar meest radicale uiting vond plaats in Frankrijk, waar de tandem republiek/lekenstaat radicaal tegenover monarchie/katholicisme kwam te staan. De Loi des Associations en de Loi de Séparation (1905) onderstreepten dit radicalisme. In niet-katholieke landen leek soms het tegenovergestelde plaats te grijpen. Een goed voorbeeld hiervan is Denemarken, samen met Zweden één van de meest seculiere naties waar de bevolking geen affiliatie met religie heeft maar waarbij, paradoxaal genoeg, slechts 2% niet lutheraan is. Daarnaast bestaan er ‘gemengde situaties’ in Nederland en Duitsland. In tegenstelling tot de Europese landen hadden de Verenigde Staten nooit een staatskerk of staatsgodsdienst. Bijgevolg kon hier ook geen deconfessionalisering gebeuren en kon de Kerk ook niet van de Staat worden gescheiden omdat ze ook nooit verbonden waren. De Staat heeft bovendien niet het recht om aan haar burgers hun religieuze identiteit te vragen. Toen de Fransman Alexis de Tocqueville meer dan anderhalve eeuw geleden de Verenigde Staten bezocht viel het hem op dat, in tegenstelling tot wat in zijn eigen land gebeurde, vrijheid en religie aan hetzelfde zeil trokken. Geen enkele religieuze groep, kerk of sekte in de Verenigde Staten leek tegen republikanisme of de vrijheidsgedachte gekant te zijn. Hoe dan ook, zowel vanuit een Europees als Amerikaans perspectief kan religie, en de sociale rol die het speelt, niet enkel tot pastorale activiteiten worden herleid. Religie geeft aanleiding tot verenigingsleven en sociaal handelen, maar is op de eerste plaats een individueel gegeven. Meer nog: religie is meer dan enkel maar geloven. Het is een vehikel om een eigen nationale identiteit te verkrijgen: inwijkelingen zullen aldus een groter religieus besef ervaren dan in hun huisland. Zo wordt ook de idee van een Amerikaanse staatsreligie verworpen, niet uit seculier oogpunt, maar precies vanuit de vrijheidsgedachte. Aan de andere kant is het in de Verenigde Staten mogelijk dat een niet-blanke president wordt, maar zou het ondenkbaar zijn dat een atheïst ooit in het Witte Huis geraakt.

dinsdag 15 september 2009

The Lost Symbol in de winkel

Uit De Standaard van vandaag:

Volgspot op de vrijmetselarij

  • dinsdag 15 september 2009

Van onze redacteur

De grootste uitdaging voor Dan Brown is bewijzen dat hij beter is dan het legertje copycats dat, in het spoor van De Da Vinci Code, getracht heeft om zijn optelsom van thrillertechnieken, obscure religieuze theorie en razendsnelle vertelstijl te imiteren.

Makkelijk wordt dat niet. Brown heeft zes jaar de tijd genomen om Lost Symbol te schrijven. Natuurlijk behoudt hij zijn succesformule, en het valt te hopen dat hij het historische kader accurater onderbouwd heeft. De grootste kritiek die hij immers kreeg, was dat zijn vorige roman historisch flauw, lui en slordig was.

De New York Times lichtte gisteren, één dag voor het mocht, alvast een aantal tipjes van de sluier op. Wat de succesroman The Da Vinci Code deed voor Parijs en Rome, en voor de Bijbel, zalLost Symbol doen voor Washington en voor de thematiek van de vrijmetselarij. En zoals het Louvre in Dan Browns bestseller een spannende plaats des misdaads werd, speelt nu het Capitool die rol.

Zoals al bekend was, wil Browns held, de symboollezer Robert Langdon, weer een mysterie ontrafelen. Tegenover hem staat de duistere Mal'akh. Een naam die Googlegewijs meteen verwijst naar de Hebreeuwse bijbel en naar Tolkien. Maar Brown zal zijn freak-van-dienst wel een eigen identiteit gegeven hebben.

Lost Symbol verschijnt in een eerste druk van 5 miljoen exemplaren voor de Amerikaanse markt en 1,5 miljoen voor de andere Engelstalige afzetgebieden. De Nederlandse vertaling ligt op 30 oktober in de winkel, op 500.000 exemplaren. De uitgever, Luitingh-Sijthoff, krijgt pas morgen de tekst voor vertaling: ‘Men wil de tekst geheim houden.'

De romans van Dan Brown worden niet via de klassieke kanalen gemarket, maar meer als popproducten, met voorproefjes op internet, en crossmarketing met Hollywood en de toeristische sector. Winkels organiseren happenings, of openen vroeger. Vandaag kon u in Brussel al om 8 uur bij Sterling Books koffie en croissants snoepen bij uw boek. Het boek kost zo'n 20 euro.

In Engeland gaat het harder. Sinds de vaste boekenprijs daar losgelaten is, hebben supermarkten het voor het zeggen met bodemprijzen waarmee ze vooral marktaandeel willen scoren. Boekenwinkels kunnen nauwelijks winst halen uit de nieuwe bestseller, en soms is het zelfs goedkoper voor hen om een voorraad in te slaan bij de supermarkt dan bij de verdeler. Kortom, in Engeland verdient enkel Dan Brown aan zijn boeken.

Zal de auteur opnieuw 81 miljoen stuks (1,3 miljoen bij ons) verkopen? Een nieuwe film zal de verkoop wel vaart geven, maar een betere indicatie is het merkwaardige feit dat Lost Symbol al bijna 150 dagen aan de top van de Amazon-boekenlijst staat. Enkel door de voorverkoop. Daar blijft hij vast wel een tijdje hangen.

‘Lost Symbol' is vanaf vandaag

te koop (Engelse versie)

Vrijdag leest u een recensie in

de Standaard der Letteren

Peter Vantyghem

maandag 6 juli 2009

commercials

De Nederlandse vrijmetselarij is veel opener dan haar Belgische evenknie. De redenen hiervoor zijn divers: anders dan in eigen land hangt er boven de Moerdijk niet zo een (vaak zelfgecultiveerde) sfeer van mysterie rond het genootschap en ontbreekt het eerder argwanend beeld dat hier in de publieke opinie hier nogal eens leeft. Enkele weken geleden heeft de Nederlandse Grootloge der Gemengde Vrijmetselarij (NGGV), met zes werkplaatsen een eerder bescheiden maçonnieke Grootmacht, een promotiefilmpje voor de A.L. Pentagram op YouTube gepost. Op haar eigen site komt het niet voor, en ik heb deze tip van www.hiram.be overgenomen. Wat er wel op het vrij degelijke www.nggv.nl te lezen valt is een hele uitleg over tempeliers en andere pseudo-historisch verhaaltjes, overgenomen uit The Temple and the Lodge van Leigh, Baigent en Lincoln - wat voor mij weer eens een illustratie is dat veel vrijmetselaars totaal in het ongewisse zijn wat hun eigen geschiedenis betreft. Maar dit geheel terzijde. Nu ja, een echt 'filmpje' staat er niet op YouTube, maar eerder een collage op muziek van beelden van passers en winkelhaken en tekst. In elk geval zou dit soort publiciteit in België zelden of nooit voorkomen. Hoewel: de Vilvoordse werkplaats Dionysos (Lithos) verspreidt haar folders via het voor iedereen toegankelijke vrijzinning ontmoetingscentrum.
Anderzijds zal het in de Lage Landen (hopelijk) nooit zo ver komen als aan de overzijde van de Atlantische Oceaan, waar loges niet bedeesd zijn om heuse reclamecampagnes te voeren. Gezien de lamentabele toestand van hun ledenbestanden is dit misschien zelfs begrijpbaar. In ieder geval: "Is there greatness in you?... Ask!"


maandag 15 juni 2009

ICHF 2009

Tijdens het laatste weekend van mei scheen de zon boven Edinburgh bijzonder hevig en warm; genoeg aanleiding voor de locals om alle vestimentaire regels van goed fatsoen overboord te smijten.  Trinny en Susannah zouden overuren moeten maken om de hoeveelheden foute kleurencombinaties, slechtzinnende shorts met daaronder sokken in sandalen en vormeloze en veel te kleine soutiens uit het straatbeeld te bannen. Gelukkig werd ik daar niet al te veel mee geconfronteerd aangezien ik, afgeschermd van deze bedenkelijke profane wereld, drie dagen lang vanaf 9 uur de papers van de International Conference on the History of Freemasonry bijwoonde.

De tweede editie van deze ICHF was met een tachtigtal papers opnieuw een gevulde boterham. Net als twee jaar geleden stelde de Grandlodge of Scotland haar lokalen aan George Street in Edinburgh ter beschikking voor deze hoogdagen van het wetenschappelijk onderzoek naar vrijmetselarij. En de klemtoon lag tussen 29 en 31 mei zeker op dat wetenschappelijke luik, meer dan in 2007. Ik herinner mij nog de hobby-maçonnologen die er een onloshangend en persoonlijk verhaal kwamen vertellen over zaken die allang waren geweten. Hoogtepunt toen (en dit is cynisch te interpreteren) was de paper waarin het kerkhof van Glasgow als één grote maçonnieke footprint werd beschouwd. Maar goed, dit keer was de selectie van de proposals strenger – of moet ik zeggen: dit keer was er een selectie. Naar verluid werden papers waarin de missing links tussen vrijmetselarij en de oude beschavingen op Sirius werden gelegd niet aanvaard. Het gevolg was een kwalitatief hoogstaande driedaagse, met hier en daar een aantal uitschieters. Mindere momenten waren echter niet uit te sluiten. Voor de rest was er niet zoveel verschil met twee jaar geleden: er was ’s ochtends voor aanvang nog steeds geen koffie of thee te bespeuren; de enigszins aftandse toiletten – hoewel in aanwezigheid van royal Doulton-urinoirs – deden ook weer mee;  en de gedenkpenning en het certificaat van aanwezigheid werden opnieuw uitgereikt aan toeschouwers en sprekers, hoewel deze laatsten het niet moesten doen met het heupflesje als bedankje voor de paper (mijn ding ligt hier nog ergens in een schuif: hoog tijd om het op ebay te zetten). De nep-lederen conferentietas werd vervangen door een katoenen exemplaar (handwas) hoewel het inschrijvingsgeld met 250 pond – ook voor de sprekers – aan de hoge kant bleef. En ja, ook het obligate galadiner op zaterdagavond stond opnieuw op het programma: ik besteed wel een andere post om dit evenement in detail weer te geven.
Door het inroepen van de Grandlodge als locatie voor een wetenschappelijke conferentie loop je als organisatie (in casu: University of Sheffield) wel het risico de objectiviteit in het gedrang te brengen: je houdt een academisch congres over het catholicisme immers ook niet in een kerk. Bijgevolg kunnen de ‘maçonnologen’ niet helemaal de toegang worden ontzegd. Hoewel: het viel mij op dat het aantal hobby-isten in het publiek dit keer erg meeviel. Geen Jessica Harland-Jacobs, Jan Snoeck,  James Stevens Curl, Margareth Jacobs of Antonio Ferrer-Benimeli dit keer, wel opnieuw Andrew Prescott, Malcolm Davies, Róbert Péter en John Acaster – hoewel niet altijd als sprekers – en Andreas Önnerfors als directeur van de Centre for Research into Freemasonry and Fraternalism van Sheffield als centraal figuur.  Desondanks waren er toch een aantal schoonheidsfoutjes in de organisatie te bespeuren; een last minute herschikking van het programma had tot gevolg dat sommige sprekers niet opdaagden op het moment dat ze werden verwacht en bepaalde sessies bleken plots dubbel geboekt op het vlak van voorzitter. Het was mij ook niet duidelijk wie nu precies de eindverantwoordelijkheid voor praktische organisatie en inhoud droeg.
Ik heb toch wel naar dit evenement uitgekeken: door het brengen van een paper (“The conspiracy of Freemasons, Jews and Communists”) de presentatie van mijn eigen onderzoek, het voorzitten van een sessie (over Afro-Amerikaanse vrijmetselarij), het opstellen van een ‘poster’ met een schematische weergave van het doctoraat was er toch wel wat voorbereidingswerk nodig. Dat verklaart waarschijnlijk het feit dat ik, enkele nachten voordien, van Cécile Révauger en haar Dictionnaire over 18e-eeuwse vrijmetselarij heb gedroomd – en badend in het angstzweet ben wakker geworden.
Het was bijzonder aangenaam een aantal oude bekenden tegen te komen: Chris Hodapp, auteur van Freemasons for Dummies liep voor de gelegenheid met een vrij opvallende das rond waarop een cover-collage van vertalingen van dit boek was weergegeven – leuk om jezelf daarin terug te vinden;  Jim Daniel als ceremoniemeester van dienst herhaalde dezelfde grapjes als tijdens de vorige editie en Matthew Scanlan, Harriet Sandvall, Natalie Bayer, Robert Collis en Diane Clements had ik al eerder in gelijkaardige geleerde contreien ontmoet. De tweede editie van de ICHF had Robert Burns, vrijmetselaar en Schotlands nationale bard, tot centraal thema genoemen. We werden bijgevolg regelmatig met de man in kwestie – of zijn schootsvel – om de oren geslagen. Effectief: de conferentie werd onder doedelzakgeblaas geopend met de onthulling van ’s mans schootsvel. Of beter gezegd: wat ervan overbleef. De earl of Elgin, beschermheer van de conferentie, werd bij gelegenheid opgetrommeld om een huldewoord te brengen. De man met de gezegende leeftijd zou trouwens in de loop van het weekend nog een paar keer ten tonele worden gevoerd om een gedichtje of een tekstje voor te brengen.Hulde ook voor Andreas Önnerfors, die namens Sheffield een erkenning van de Reguliere Grootloge van Italië in ontvangst mocht nemen. Het welkomsconcert op donderdagavond sloeg ik over om met de plenary lecture van Pierre-Yves Beaurepaire (Institut Universitaire de France – “Researching Freemasonry in the 21th century: chances and challenges”) om vrijdagochtend meteen het congres aan te vatten. Beaurepaire bracht zijn versie van het niet altijd even volledige verhaal dat Jan Snoeck twee jaar eerder als openingsvoordracht presenteerde. Beaurepaire kon echter niet helemaal de verwachtingen invullen: status quaestionis van de 18e-eeuwse situatie was, vanzelfsprekend, actueel maar voor meer recente onderzoeksperiodes was zijn visie toch niet altijd even up to date. Daarna volgden 3 parallelle sessies, met telkens 2 tot 4 papers. Henrik Bogdan (universiteit van Göteborg) zou aan het einde van de dag een plenary lecture rond “Freemasonry and popular culture” brengen, maar kon niet aanwezig zijn. In extremis werd een aardige dame opgetrommeld die het vrijgekomen uurtje mocht invullen met haar verhaal hoe ze tot  haar biografie van Robert Burns was gekomen. 
En meteen waren we bij het dieptepunt van de conferentie aanbeland. Een chemica die in haar vrijetijd, over een periode van vijftig jaar, een biografie neerpend, zonder enige historische vorming of echte maçonnieke kennis, start al onder een slecht gesternte. De dame zong liedjes van Burns om in de sfeer te geraken, voerde eigenlijk een toneelstukje op waarbij ze passages uit haar eigen leven de revue liet passeren en stelde zich de vraag of de stand van de sterren daadwerkelijk in verband stond met de geboorte van de Schotse bard. Ik heb het antwoord niet afgewacht en ben stilletjes naar buiten geslopen. Op zo een moment zou je haast willen dat je een rookpauze nodig had! In een andere context was deze presentatie zeker best te genieten geweest, maar niet op een academisch congres. Nadien presenteerden de doctorandi nog kort hun eigen onderzoek; dit had wel wat langer mogen en was best niet helemaal aan het einde van een lange dag geplaatst aangezien de interesse van het publiek toch zeker groot was.
Zaterdag 30 mei opende met een schitterende plenary lecture van William D. Moore (University of North Carolina Wilmington) over vrijmetselaars en geiten: ik zal hieraan nog een aparte post besteden. Later op de dag volgde de eigen sessie “Freemasonry imagined: national, international, antinational” waar Jeffrey Tyssens (“Bacillus Gallicus: Nationality and anti-Masonic Discourse in the Early American Republic”), Anaïs Maes (“The birth of the Belgian nation state: Masonic “national” discourses”), Petri Mirala (“Irish Freemasonry: from radicalism to loyalism”) en mijzelf, al zeg ik het zelf, de eer van de eer van de Vrije Universiteit Brussel in het algemeen en van de Interdisciplinaire Onderzoeksgroep Vrijmetselarij in het bijzonder hoog hielden, met felicitaties van Andrew Prescott. Onbegrijpelijk dat onze collega’s van de Université Libre de Bruxelles dit congres oversloegen.Zondag 31 mei kenmerkte zich met enig absenteïsme tijdens de plenary lecture van Valentina Bold (University of Glasgow) over... Robert Burns. Ik moet toegeven dat ik voor de rest alle andere papers over deze man systematisch heb ontweken. Deze voordracht kon mij niet echt boeien; louter literaire thema’s liggen mij niet. Groot was het contrast met de paper van J. Scott Kenny (“Pragmatic constructions of history among Freemasons”), die later op de dag tijdens de laatste sessie werd gegeven. De spreker bracht een fascinerend verhaal over de problematische omgang van vrijmetselaars met hun eigen verleden en verdiende haast om daarmee een plenary lecture te vullen. De conferentie werd nadien afgesloten door Andrew Prescott, Önnerfors’ voorganger in Sheffield, nu verbonden aan de University of Lampeter, die met “Tinsel and glitter and high-sounding titles: thinking about Freemasonry in the age of Robert Burns” een meesterlijke en haast geniale lecture gaf – een waardige afsluiter om over na te denken op de weg naar huis.
Mijzelf

Het schootsvel (rechts) van Robert Burns (links


Over twee jaar zou de ICHF doorgaan in Alexandria, Virginia, niet ver van Washington DC. Ten minste, als de formule zoals ze nu bestaat niet wordt aangepast.
Grand Lodge of Scotland




woensdag 3 juni 2009

call for papers Bordeaux

'Women and freemasonry since the Enlightenment'  - Bordeaux, 17-19 June 2010 - Call for papers

Today women are still largely absent from Masonic lodges. Yet few rational arguments can be summoned to account for such an exclusion. The argument of tradition, which is the most frequently put forward, only holds for Anderson's Constitutions as no such explicit ban against women can be found in the Old Charges. The significance of Elisabeth Aldworth St Leger's initiation by an Irish Lodge is probably more symbolical than historical as it was a single occurrence never repeated. Yet the event was never denied by the Irish masons at the time, although it probably deterred the "brethren" from renewing the experience and mostly reinforced their convictions on the issue of female initiation. Women however did enter the lodges afterwards, first in the lodges of adoption, and later in co-masonry as well as specific female lodges.

The lodges of adoption have sometimes been considered as a low key form of masonry, a kind of ersatz masonry meant to humour women. Yet their importance and significance should not be underplayed as Margaret Jacob and Janet Burke in particular have recently shown. The lodges of adoption which emerged in Holland and France during the Enlightenment highlight the main features of women's commitment in those days, with the same limitations, namely the elitist and aristocratic component. Yet they conveyed some important values, let alone possibly through their rituals, and they allowed women to play an unprecedented part in the public sphere, not unlike the celebrated "French salons".

We may wonder whether those lodges merely reflected the society of their time or whether they anticipated and even encouraged the emancipation of women. How emblematical are they of Enlightenment sociability? Quite significantly the adoption lodges lost lustre at the same time as the Enlightenment. When they emerged again as the Eastern Star in the United States in the following century they were quite different. The nineteenth century Masonic world was predominantly a male one and it would be interesting to find the reasons why. One has to wait till the end of the 19th century to find a female presence again in Masonic lodges with women such as Annie Besant, Madame Blavatsky, Clémence Royer or Louise Michel, sometimes in close connection with the Theosophical Society, as in the case of Annie Besant.

The conference shall endeavour to identify the main evolutions in women's commitment, both through co masonry, which appeared at the end of the nineteenth century and through female lodges which date back to the twentieth century only. All those women fought for equality, but some hoped to reach it alongside with men while others opted for autonomy in separate lodges. We shall try to understand those choices both in terms of structures and rituals. We shall focus on the social composition of co masonry and women's lodges, and try to assess how far they committed themselves to the society of their time or preferred to remain discreet. Women's' lodges developed in some countries only, we shall try to suggest possible explanations for such disparity. Lodges and Grand Lodges as well as individual itineraries will be studied.

The different factors of exclusion need to be addressed:
- the cultural, social and political factor. Is there a direct link between the development of co masonry and women's lodges on the one hand and social progress, women's emancipation and strong feminist movements in the twentieth and twenty first centuries? Why do Scandinavian countries, which have become respectful of women's rights, or the United Kingdom, the Suffragettes' country which enfranchised women long before France, lag behind in terms of female initiation?
- the religious factor. How far does the religious context inform the issue of women's initiation? Can one identify different attitudes in Catholic, Protestant, Islamic or Orthodox countries?
- the Masonic factor : the rift between English speaking freemasonry and "liberal" freemasonry dates back to 1877, when the Grand Orient de France decided to grant complete liberty of conscience to its members instead of imposing a belief in the Supreme being. Curiously enough the issue of women's admission into freemasonry has also been a dividing one ever since that time. English speaking Grand Lodges and their affiliates exclude women, whereas "liberal" ones accept the idea of initiation, even if the statement needs to be qualified for the latter.

Several levels of exclusion can be identified today : women can either be considered as unfit for initiation, which is still officially the case in the United Kingdom, the USA and in all the Grand Lodges which pay allegiance to the United Grand Lodge of England and in the Prince Hall Grand Lodges, or their presence can be accepted and encouraged but in separate organizations, not considered as Masonic but meant to enhance the male lodges through their charity work: this is the case of the Eastern Star chapters. As to the Women Freemasons, they are still deprived of official recognition by the United Grand Lodge of England. Finally, the "liberal" Grand Lodges are themselves divided on the issue of women's admission into the lodges. Some have opted for co masonry; others have put the admission of women on the agenda, while others reject the very notion.
How far can one speak of Masonic universalism, how far does gender inform the Masonic issue? The conference purpose is twofold. It shall address the problem of women's exclusion under its various guises and try to uncover some of the motivations, and it shall also concentrate on the specificity of female freemasonry both in time and space, from the earliest lodges to the modern ones, in Europe, Asia and the Americas. Conversely we shall wonder how feminist criticism has viewed women's freemasonry, from the lodges of adoption to contemporary lodges. The organizers welcome different approaches, and would like the historical and geographical scopes to be broad enough to allow for a better understanding of differences, common points and evolutions.


The conference is the result of cooperation between several research institutes: Lumières Nature Société, Université de Bordeaux 3 sponsored by the Conseil Régional d'Aquitaine; CELFF, CNRS, Université de Paris IV Sorbonne; Laboratoire CIRTAI-IDEES, équipe de l'UMR 6228 (CNRS) Université du Havre; Sheffield Centre for Research into Freemasonry, Université de Sheffield; Centre de recherche sur la franc-maçonnerie; FREE, Université de Bruxelles; Center for the Study of Women, UCLA and Université Sapienza, Rome.

Conference: 'Women and freemasonry since the Enlightenment', 17-19/06/2010, at Bordeaux University and Musée d'Aquitaine. Contact: Cecile.revauger@u-bordeaux3.fr

dinsdag 2 juni 2009

ICHF 2009

Het evenement van het jaar (of moet ik zeggen: van de twee jaar) zit er weer op: de International Conference on the History of Freemasonry, gehouden in de lokalen van de Grandlodge of Scotland in Edinburgh. In de komende posts zal ik uitvoerig verslag geven over deze conferentie, maar ik begin alvast met de abstract van mijn paper die ik op zaterdag 29 mei bracht:

Paper 16c. The conspiracy of Freemasons, Jews and Communists: an analysis of German and French nationalist discourse (1918-1940). Jimmy Koppen, Belgium.
In the aftermath of the First World War everal books and leaflets were published, both in defeated Germany/Austria as in victorious France, in which Freemasonry was called the dark force that caused war and revolution in order to gain supreme power. Publications like Worldfreemasonry-Worldrevolution-Worldrepublic by the autrian politician Friedrich Wichtl or Destrcution of Freemasonry through revelation of its secrets by general Ludendorff became best sellers and were a source of inspiration for emergent Nazism. These notoriuous anti-Masonic authors regarded Freemasonry as the antithesis of the German national identity. The brotherhood itself was at least infiltrated or perhaps even invented by the "International Judaism", as claimed in the Russian Protocolls of the Elders of Sion. On the other side of the Rhine, the same frightening conspiracy theory was put forward by the extreme right catholic priest Ernest Jouin, founder of the Revue Internationale des Sociétés secrètes. From 1912 onwards, Jouin proclaimed in this magazine taht the anti-patriotic attitude of Freemasonry would wooner or later lead to the downfall of France in revolution and decadence. Jouin considered the outcome of war as a Pyrrhic victory and Freemasons and Jews in French politics were tot blame for the tremendous death toll. The magazine and its spokesman had a huge influence on ultra-nationalist and anti-Masonic writers in France and abroad. The visions of both French and German/Austrian anti-Masons paved the way for the anti-Semitic world view of the Nazis, and were the transition of the traditional, Catholic-inspired anti-Masonry to a new level. This paper will discuss resemblances and differences in the nationalist and anti-Masonic discourse during the Interwar period. How did the protagonists analyse Freemasonry and the Nation? How could they involve Communism in their conspiracy theories? And how were they influenced by their sociological or (semi)religious background?



Update: de paper is via deze link te lezen.