Momenteel werkt ondergetekende aan een onderzoeksproject met als doel het politiek en juridisch discours ten aanzien van kloosters en religieuze instituten in 19e-eeuws België te analyseren. Vertrekkend vanuit een bijbelse opdracht waren kloosterorden betrokken in het organiseren van liefdadigheidsinstellingen, opvangtehuizen, scholen en diens meer. In een tijd dat OCMW’s nog niet bestonden was dit wel te begrijpen. De liberale staat echter volgde deze katholieke redenering niet helemaal. De staat diende immers te zorgen voor al haar burgers, ook de behoeftigen. Met dat doel voor ogen werden er burgerlijke godshuizen en zogeheten “burelen van weldadigheid” opgericht die eigenlijk dezelfde opdracht hadden als de caritaswerking van de kloosters, maar dan vanuit een seculiere en geöfficialiseerde basis. Eigenlijk vanaf de Belgische onafhankelijkheid in 1830 kwam de caritas ter discussie te staan: wie had echter het recht om deze, gefinancieerd door schenkingen en erfenissen, te organiseren? De overheid (zijnde de liberale staat) of de privé-sector (zijnde de Kerk)? Horen, in het verlengde hiervan, kloosters en religieuze instituten thuis in de liberale staat of niet? Moeten er politieke en juridische constructies worden uitgebouwd om kloosterorden, die geen feitelijk juridisch statuut hebben, desnoods te dwingen om zich bij de beginselen van de liberale staat aan te sluiten? Dit laatste gebeurde bijvoorbeeld in Frankrijk in 1901 met de Loi des Associations. Of, nog anders gezegd, maken kloosterorden, omwille van hun zelfopgenomen caritatieve opdracht, deel uit van het middenveld?
Op zoek naar inspiratie is ondergetekende terecht gekomen op een internationale conferentie die de afgelopen twee dagen in Stockholm werd georganiseerd door de Ersta Sköndal Högskola. Dit ‘university college’, ondergebracht in een historisch gebouw dat oorspronkelijk fungeerde als zeevaartschool en een prachtig zicht biedt op de baai van Stockholm, biedt onder andere opleidingen aan in sociaal werk, zorg, en theologie. Er is aan de ESH ook een documentatiecentrum (CivLib) rond ‘civil society’ gevestigd. Wat wordt onder ‘civil society’of het ‘maatschappelijk middenveld’ begrepen? Volgens CivLib verwijst civil society “to the rich diversity of associations, non-profit organizations, faith-based communities, and other such phenomena, which neither constitute a part of the market nor of the public sector. These activities have a plethora of purposes ranging from political lobbying and social welfare to non-profit economic activity.”
De bedoeling van deze conferentie – “The social dimension of religion in civil society. A comparative European perspective” – was om een aantal recente onderzoeksresultaten over de relatie tussen religie en civil society samen te brengen. Het resultaat was een zeer interdisciplinaire bijeenkomst, voor een groot deel bepaald door sociologen, maar even zeer door politicologie, theologie en geschiedenis. Negen plenary speakers en ruim 27 papers, ondergebracht in 14 sessies, waarvan er 7 parallel verliepen, kwamen tussen de late namiddag van donderdag 17 september tot zaterdagmiddag aan bod. Met het publiek inbegrepen telde de conferentie ongeveer 50-60 personen, afkomstig uit 17 verschillende landen. De organisatie lag in handen van de ESH, in samenwerking met The Netherlands Institute for Social Research, en onder meer gesubsideerd door de Zweedse Rijksbank en de Kerk van Zweden. Voor een historicus die eigenlijk gespecialiseerd is in de geschiedenis van vrijmetselarij was het bijzonder verrijkend om met andere disciplines op zo een intense manier in contact te komen en jezelf met Habermas, Durckheim en de Tocqueville om de oren te laten slaan.
De openingslezing op donderdag werd gegeven door professor sociologie José Casanova, verbonden aan Georgetown University, Washington DC. Casanova werd door de organisatoren in een spreekwoordelijke wolk van wierrook de conferentieruimte binnengehaald, en ook wel terecht: de man heeft baanbrekend werk verricht op het vlak van de sociologie van religie; kijk maar eens naar zijn instant klassieker Public religions in the modern world. Casanova zou ook het hele congres grotendeels domineren door zijn interpellaties en de connecties die meerdere sprekers in hun eigen voordrachten naar zijn publicaties gaven. Casanova’s plenary lecture was getiteld The social dimension of religion in civil society en aansluitend becommentarieerd door Noors-Amerikaans professor Inger Furseth. Hoewel: ‘commentaar’, laat staan ‘kritiek’ was niet echt aan de orde (wierrook, weet je wel...). De spreker vertrok van de algemeen aangenomen veronderstelling dat vandaag religie terug was gekeerd naar de Westeuropese samenlevingen en dat zelfs hardliners zoals Jürgen Habermas en de Franse laïcité concessies wille maken. Maar religie is feitelijk nooit weg geweest. In tegenstelling tot enkele decennia geleden heeft nu ook de Katholieke Kerk zich in dit domein bij de democratie aangesloten. De Kerk zelf maakt echter geen deel uit van civil society, en kan er slechts toe behoren indien zij haar autocratische opstelling opgeeft en het principe van vrijheid van religie erkent. Zoals Max Weber aanhaalde claimt de Kerk als instituut steeds haar monopolie op het territorium van de natie als op de samenleving. Desalniettemin kunnen veel actoren binnen civil society als katholiek worden gelabeld, hoewel daar geen politieke consequenties aan verbonden zijn: in geen enkel Europees land regeert er vandaag een ‘echte’ katholieke partij in haar traditionele betekenis. De reden hiervoor ligt in de secularisatie, wat de facto een deconfessionalisatie van staat, natie en samenleving inhoudt. Haar meest radicale uiting vond plaats in Frankrijk, waar de tandem republiek/lekenstaat radicaal tegenover monarchie/katholicisme kwam te staan. De Loi des Associations en de Loi de Séparation (1905) onderstreepten dit radicalisme. In niet-katholieke landen leek soms het tegenovergestelde plaats te grijpen. Een goed voorbeeld hiervan is Denemarken, samen met Zweden één van de meest seculiere naties waar de bevolking geen affiliatie met religie heeft maar waarbij, paradoxaal genoeg, slechts 2% niet lutheraan is. Daarnaast bestaan er ‘gemengde situaties’ in Nederland en Duitsland. In tegenstelling tot de Europese landen hadden de Verenigde Staten nooit een staatskerk of staatsgodsdienst. Bijgevolg kon hier ook geen deconfessionalisering gebeuren en kon de Kerk ook niet van de Staat worden gescheiden omdat ze ook nooit verbonden waren. De Staat heeft bovendien niet het recht om aan haar burgers hun religieuze identiteit te vragen. Toen de Fransman Alexis de Tocqueville meer dan anderhalve eeuw geleden de Verenigde Staten bezocht viel het hem op dat, in tegenstelling tot wat in zijn eigen land gebeurde, vrijheid en religie aan hetzelfde zeil trokken. Geen enkele religieuze groep, kerk of sekte in de Verenigde Staten leek tegen republikanisme of de vrijheidsgedachte gekant te zijn. Hoe dan ook, zowel vanuit een Europees als Amerikaans perspectief kan religie, en de sociale rol die het speelt, niet enkel tot pastorale activiteiten worden herleid. Religie geeft aanleiding tot verenigingsleven en sociaal handelen, maar is op de eerste plaats een individueel gegeven. Meer nog: religie is meer dan enkel maar geloven. Het is een vehikel om een eigen nationale identiteit te verkrijgen: inwijkelingen zullen aldus een groter religieus besef ervaren dan in hun huisland. Zo wordt ook de idee van een Amerikaanse staatsreligie verworpen, niet uit seculier oogpunt, maar precies vanuit de vrijheidsgedachte. Aan de andere kant is het in de Verenigde Staten mogelijk dat een niet-blanke president wordt, maar zou het ondenkbaar zijn dat een atheïst ooit in het Witte Huis geraakt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten