Alles over vrijmetselarij en genootschappen: geschiedenis, reviews, weblinks.

dinsdag 29 mei 2007

ICHF 2007 (1)

Gisteren teruggekeerd van de International Conference on the History of Freemasonry in Edinburgh. Ik zou graag in de loop van de volgende berichten een aantal voordrachten wat meer in detail bespreken. Eerst wil ik een aantal algemene indrukken geven. Op persoonlijk vlak was dit een geweldige ervaring. Het bood mij de gelegenheid om met heel veel facetten van het onderzoek in contact te komen en heel wat nieuwe mensen te leren kennen. Onderzoek naar de vrijmetselarij is een zeer dynamisch gegeven, en de massale opkomst (200 inschrijvingen, wat heel wat is voor de aard van dit humaan-wetenschappelijk congres) illustreert de belangstelling ervoor.
Welke punten waren minder geslaagd? De duur van het congres was veel te lang en het aanbod te groot. Drie dagen, met een goedgevulde zondagvoormiddag als afsluiter, is te zwaar. Dat zou enigszins draagelijker geweest zijn moesten de lezingen beter op elkaar waren afgestemd. Soms was het mij niet duidelijk waarom drie lezingen gegroepeerd werden die eigenlijk drie totaal verschillende aspecten belichtten. Ik stel mij ook vragen bij de selectiecriteria die het wetenschappelijk comité heeft gehanteerd. Ik heb de indruk dat ze zowat iedere paper hebben aanvaard zonder zich al te veel vragen over inhoud of spreker te stellen. Dat zou verklaren waarom hobbyhistorici naast doorwinterde academici werden geplaatst. Ik ga hier nog wel dieper op in.
Bovendien was de registration fee, ook voor de sprekers, te duur. Hierdoor waren een aantal sprekers niet komen opdagen, omdat de kostprijs van registration, verblijf en vervoer veel te hoog was om uit eigen zak te betalen.
Ten slotte nog even vermelden dat alle clichés over Brits eten waar zijn: fruitsapjes smaken chemisch, veel dingen zien eruit of ze al een keertje gegeten zijn en het aanbod op je bord is, naar Belgisch-Franse normen, veel te weinig.

woensdag 23 mei 2007

De Loge en het Opus Dei: verslag

Op 22 mei was ik aanwezig op een voordracht van Mark Heirman in Vilvoorde, naar aanleiding van zijn boek De Loge en het Opus Dei. Een geschiedenis van de democratie (2002). Heirman is filosoof van opleiding, journalist, en sinds 1999 één van de ghostwriters van premier Verhofstadt. Het vrijzinnig ontmoetingscentrum zat bomvol. De hoge opkomst had volgens mij zowel met de spreker als het onderwerp te maken. Heirman is één van de meest gedreven en eerlijke sprekers die ik ooit heb gehoord, maar die gedrevenheid heeft wel als nadeel dat hij heel veel zijpaden van zijpaden bewandelt en zo de kern van zijn betoog meermaals uit het oog verliest, en bovendien ruimschoots over de tijd heengaat. Anderhalf uur onafgebroken is eigenlijk te veel om geconcentreerd te blijven. Dat hij toch wel het publiek, en mij inclusief, kon blijven boeien was te merken aan het publiek dat ook na de pauze grotendeels aanwezig bleef om vragen te stellen.
Ik kan Heirmans stellingen kort samenvatten. Het principe van democratie, zoals wij dat vandaag begrijpen, is niet vóór de 18e eeuw ontstaan. De burgerlijke principes van vrijheid, verdraagzaamheid en broederschap vertonen bovendien een opvallende gelijkenis met de vrijmetselarij, door Heirman constant "de Loge" genoemd. Ook de Loge ontstond in die periode. Dat deed mij trouwens denken aan een uitspraak van Karel Poma, in 1998 in een ontmoetingscentrum in Wilrijk, toen hij stelde dat democratie - al dan niet uitgevonden door de vrijmetselarij - grotendeels parallel loopt met het genootschap. Dit illustreerde Poma door erop te wijzen dat tijdens de Tweede Wereldoorlog misschien maar één of twee vrijmetselaars hebben gecollaboreerd. Dit zijn twee uiterst bedenkelijke en incorrecte uitspraken. Maar goed, Mark Heirman vervolgt deze stelling min of meer. Daar tegenover plaatst hij het Opus Dei, wat in zijn discours het symbool is van katholieke onverdraagzaamheid en reactionisme. De Kerk doet er immers alles aan om de basisbeginselen van de democratie, waaronder de scheiding van Kerk en Staat, teniet te doen. Uit Heirmans uiteenzetting kon ik een zeer anti-katholiek sentiment voelen, niet op basis van religie, maar wel op basis van structuren. Het deed mij zo een beetje denken aan een uitspraak van Urbanus, die ooit zei dat God "nen toffe was, maar zijne manager niet deugde".
In feite vertrok Heirman meer vanuit zijn recentste Beschavingen botsen niet, om zo na een hele aanloop pas tot "de Loge" te komen. En daar wringt het schoentje enigszins. Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat de spreker de essentie van de vrijmetselarij niet helemaal snapt. Hij is onmiskenbaar gecharmeerd door haar principes, maar het is te simplistisch om te stellen dat de vrijmetselarij van meet af aan een voorvechter van democratie was. De 18e-eeuwse maçonnieke activiteiten waren in veel gevallen tot sociabiliteit of, eenvoudiger gezegd "gezelligheidstherapie", terug te brengen. "Democratie" is trouwens pas van toepassing vanaf 1949, toen ook vrouwen hier stemrecht kregen. Het doornemen van enig gefundeerd historisch onderzoek naar vrijmetselarij zou de stellingen van Heirman ook wat kunnen nuanceren. Uit de bibliografie van De Loge en het Opus Dei vond ik immers een mengeling van "klassieke" werken (zoals Apostel) en rommel (Robert Lomas). Ook het verengen van katholiek conservatisme tot "Opus Dei" was te eenvoudig gesteld. Ik moet wel toegeven dat je deze tekortkomingen even vergeet wanneer je wordt geconfronteerd met de gedrevenheid waarmee Heirman zijn betoog voert.
Meer lezen: HEIRMAN (Mark). De Loge en het Opus Dei. Een geschiedenis van de democratie.Antwerpen, Houtekiet, 2002, 239 p.

dinsdag 22 mei 2007

De Belgische Antivrijmetselaarsbond (1910-1914)

Aanstaande zondagmiddag hou ik in Edinburgh mijn voordracht over de Belgische Antivrijmetselaarsbond / Ligue antimaçonnique belge, een katholieke organisatie die tussen 1910 en 1914 het Bulletin antimaçonnique uitgaf. Ik geef even een korte samenvatting.
De Antivrijmetselaarsbond kende haar ontstaansgeschiedenis in het Katholiek Congres, dat tussen 23 en 26 september 1909 in Mechelen werd gehouden. Het Congres was ongetwijfeld één van de meest prestigieuze en grootste in haar soort. De meest uiteenlopende thema’s die op het Congres aan bod kwamen waren het resultaat van het voorbereidend werk van de verschillende katholieke verenigingen. Niet alleen gaf het Congres nieuwe impulsen aan reeds bestaande organisaties en gaf zij de aanleiding tot de oprichting van nieuwe, maar ook door de massale aanwezigheid van delegaties van de katholieke werken bood het Congres een indrukwekkende demonstratie van de katholieke macht. Zeventien afdelingen met een totaal van tweehonderdvijftig rapporten kwamen op de congresdagen aan bod. Eén van de vele redevoeringen was deze van graaf Maximiliaan de Renesse Breidbach – een figuur die totaal onbekend is in de politieke geschiedenis van België. Hierin was de vrijmetselarij de grote vijand. Wat België betrof stelde de Renesse Breidbach vast dat, ondanks vijfentwintig jaar katholiek bestuur, nog steeds alle sleutelposten in de openbare besturen, pers, justitie, leger, onderwijs en administratie door vrijmetselaars werden ingevuld. De invloeden van de vrijmetselarij op de samenleving waren duidelijk merkbaar. De Renesse Breidbach drong bij de congresgangers er op aan dat er een absolute noodzaak bestond om “op alle manieren de mortelbroeders te bestrijden, hunne handelingen met de stem der drukpers openbaar te maken, hunnen namen te doen kennen”. De rapporteur stelde dus voor “een verbond te vormen dat voor doel zal hebben den vijand van ons geloof, van onze godsdienst te keer te gaan en zelfs van hem terug te drijven in zijne geheime krochten”. Het Congres van Mechelen besloot de Renesse Breidbach gelijk te geven en de stichting van een antimaçonnieke liga werd aangekondigd. Deze liga zou uitsluitend zijn samengesteld uit leken, met een centrale zetel en onderafdelingen op provinciaal en regionaal vlak.
De Antivrijmetselaarsbond ging in 1910 van start, met de Renesse Breidbach als voorzitter. De drijverende kracht achter de organisatie was echter de jonge Brusselse jurist Valentin Brifaut, die betrokken was in meerdere katholieke organisaties (zoals het Katholiek Schoolverbond, de Jonge Katholieke Wacht en de Federatie van Katholieke Kringen en Verenigingen) en één van de organisatoren van het Mechels Congres was. Voor Brifaut was het inwinnen van zoveel mogelijk informatie cruciaal in de strijd tegen de vrijmetselarij. De Antivrijmetselaarsbond moest enerzijds een informatie- en propagandacentrum worden; anderzijds ambieerde Brifaut om er een volwaardige katholieke drukkingsgroep van te maken. Brifaut kon rekenen op de morele steun van het establishment, inclusief kardinaal Mercier. In 1907 trad Brifaut met zijn antimaçonnieke standpunten naar buiten. In januari verscheen daarover een artikel van zijn hand in de katholieke Revue générale: via onderwijs, pers en politiek wou de vrijmetselarij op legale wijze de macht grijpen, om vervolgens eveneens op legale wijze de staatsinstellingen in maçonnieke geest te veranderen. Uiteindelijk zou de burger zodanig door de maçonnieke principes gehersenspoeld zijn dat hij bij de volgende verkiezingen zijn stem op de liberalen of socialisten zou uitbrengen.
Brifaut had zijn inspiratie voor de Belgische Antivrijmetselaarsbond ongetwijfeld bij de Association Antimaçonnique de France, en andere, vergelijkbare Franse organisaties. Ook hier was er een raad van bestuur, samengesteld uit aristocraten. Deze bestuurders waren eerder moreel dan effectief bij de werking van de Antivrijmetselaarsbond betrokken.
De Antivrijmetselaarsbond zou ook tentoonstellingen en conferenties organiseren, brochures, affiches en postkaarten publiceren en een eigen tijdschrift verzorgen. Veel kwam daar niet van in huis, met uitzondering van haar tijdschrift Bulletin antimaçonnique. Een abonnement kostte 2,5 frank, wat vrij prijzig was. De organisatie richtte zich dan ook voornamelijk op de Franssprekende hogere klasse. Het tijdschrift stelde de vermeende samenzwerende activiteiten van de loges aan de kaak, publiceerde foto’s van broeders die hun werkplaats verlieten, en bracht interne documenten in de openbaarheid.
De taak van de Antivrijmetselaarsbond was simpel en duidelijk: “Pous combattre le mal qu’elle fait et pour conjurer les désastres qu’elle prépare, faut-il la démasquer en lui arrachant son secret. C’est le but que poursuit la Ligue Antimaçonnique. (...) La pleine lumière de la publicité, la Ligue Antimaçonnique entend l’utiliser au profit de tous les citoyens, aux dépens de la Secte, malgré elle et contre elle.” En:“Notre Ligue est une oeuvre de salut public au double point de vue religieux et social. Combattre la Secte maçonnique et la réduire à l’impuissance, c’est la façon la plus efficace possible de nous défendre contre les dangers de chaque jour plus menaçants, de la révolution sociale.”
Toen Eerste Minister en Minister van Defensie Charles de Broqueville in 1912-1913 militarien verbood om lid te zijn van een politieke groepering of partij of van een ideologische vereniging – zonder het expliciet te zeggen kon daar ook de vrijmetselarij toe gerekend worden – greep Brifaut dit aan als een persoonlijke overwinning. In werkelijkheid had Brifaut, in 1912 tot volksvertegenwoordiger gekozen, noch de Bond enige invloed kunnen uitoefenen. Dit verbod moest immer volledig bekeken worden in de militaire hervormingen met het oog op de internationale spanningen.
Brifaut streefde er ook naar de ambtenarij van vrijmetselaars te zuiveren. In 1914 viel hij zelfs de (katholieke) Minister van Koloniën Jules Renkin publiekelijk aan omdat deze weigerde de vrijmetselarij in Congo buiten de wet te stellen. De Broqueville en Mercier hebben toen Brifaut het zwijgen moeten opleggen: zijn acties beschadigden de katholieke eendracht. Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verdween de Bond. Haar prestige, voor zover ze dat ooit had, was volledig op. Ze werd heel snel vergeten.