Gisteren overleed stripauteur Jef Nys op 82-jarige leeftijd. De geestelijke vader van Jommeke was, voor alle duidelijkheid, geen vrijmetselaar (voor het geval dat één of andere idi... dat hieruit zou willen afleiden...) maar heeft het wereldbeeld van mijn kinderjaren toch in belangrijke mate bepaald. Vandaar dat ik een post op deze blog te rechtvaardigen vind. Eigenlijk maakte het strooien dakje, die immer op het punt stond om 11 te worden, nooit echt avonturen mee: hij stapte niet in een teletijdmachine en werd ook nooit in achtervolgingen of zo betrokken. Het waren eerder, zoals de officiële benaming van de stripreeks ook aangaf, ‘belevenissen’. Ik heb de reeks tot ongeveer nummer 200 en iets gevolgd; toen ben ik de belangstelling kwijtgeraakt. Het verhaal dat ik bijgevolg wil vertellen kan onmogelijk volledig zijn: het laatste vijfde van de serie ken ik totaal niet. Geen idee welke uitvindingen Gobelijn nog verzint, of Anatool weer op het slechte pad is geraakt, of de muzikale Bella nog altijd op blokfluittonen danst.
Terugblikkend op de kleine veertig jaar tussen het eerste album in 1958 en het 200e zien we een zeer onschuldig en naïef wereldbeeld. Echte ruzies en conflicten kennen de strippersonages niet, de boeven (want ‘misdadigers’ zou als term hier veel te sterk overkomen) worden aan het einde steeds gestraft en een utopische (wereld)maatschappij wordt vaak als streefdoel gepresenteerd. Wanneer in De grote knoeiboel door een mislukte uitvinding van Gobelijn de hele wereldbevolking in bizarre wezens verandert wordt de enig overgebleven mens, Jommeke dus, tot ‘leider’ van de wereld uitgeroepen. Eens alles terug bij het oude houdt leider Jommeke zijn slottoespraak voor de verenigde regeringsleiders en staatshoofden en roept hij op de vervallen landsgrenzen nooit meer te herstellen – een oproep die op algemeen en onvoorwaardelijk applaus wordt onthaald.
De wereld van Jommeke is in feite een stereotype Vlaamse en katholieke jaren ’50-’60-maatschappij. Een paar elementen werden er in de loop der tijd uit verwijderd, zoals wijwatervaatjes naast de slaapkamerdeur, palmtakjes achter het kruis en televisietoestellen zo groot als een buffetkoelkast, of aangepast, zoals de invoering van het algemeen Nederlands. Maar andere zaken bleven ongewijzigd: Jommeke, Filiberke en de Miekes zijn enig kind; idem voor hun ouders. Grootouders bestaan niet. Met een beetje geluk krijgen de kinderen een (vermenselijkt) huisdier om hun gezelschap te houden. Jommeke’s vader Theofiel is geen jonge vader of ziet er waarschijnlijk ouder uit dan zijn biologische leeftijd. Hij werkt op een kantoor, spendeert zijn vrije tijd met pantoffelens en krant in de sofa en zit nu en dan in zijn tuin. Moeder Marie is huisvrouw, vrij corpulent in de beginjaren maar slanker nadien. Het gezin woont in een vrijstaande woning (toen kon een éénverdiener zich dat nog permiteren), Hemelstraat 12, Zonnedorp. Geen idee in welke provincie dit is. Vrienden hebben ze niet, wel een ‘nonkel pater uit de missies’ en een ‘tante Zulma’. De andere volwassenen behandelen de kinderen evenwaardig en schakelen hen zelfs als adviseurs in. Die andere personages zijn stuk voor stuk clichés: de verstrooide professor in alles, de gravin, de landlopers, de kapitein die enkel op de woeste zee gelukkig is, de butler, de gierige Schot,... en allemaal zonder kinderen of verwanten. Naar school gaan de kinderen niet: alleen in Kinderen baas wordt er een allusie op school gemaakt. Het is in Zonnedorp eeuwig zomervakantie, en bij uitzondering ook eens wintervakantie. Baby’s krijgen flesvoeding en een chrèche wordt totaal irreëel voorgesteld: Kind en Gezin zou deze die Jommeke openhoudt in Peuterweelde stante pede sluiten. De dorpsgenoten zijn volmaakt gelukkig, blank en de grote stad is ver weg. Franstalige inwijkelingen zijn er niet. Interacties met politiek, staat, cultuur en religie zijn er niet echt, hoewel het katholicisme soms van de pagina afdruipt. Bij uitzondering wordt er verwezen naar bestaande Vlaamse locaties, zoals het Waasland in Het zevende zwaard. De indianen uit de Far West zijn “les beaux sauvages”. De reeks sluit ook nauwgezet aan met de fantasiewereld van kinderen: welk kind hoopt immers niet dat ergens in zijn tuin een schat verborgen ligt? Jommeke lijkt wel elke maand een nieuwe schat te ontdekken; kinderen worden baas en ouders gaan zich als peuters gedragen (Kinderen baas); Filiberke (De sprekende ezel) en Jommeke (Het piepend bed) beschikken over een korte periode over een erfenis en worden steenrijk. Al de gewonnen rijkdom wordt trouwens steeds voor goede doelen aangewend. Succesierechten, schenkingsrechten en vinderslonen moeten kennelijk nooit worden opgehoest. Echt dood gaan de personages niet, behalve dan de oude dame op de eerste pagina’s van De jacht op een voetbal.
Als stripreeks in Jommeke door en door Vlaams: de kerktoren is steeds het vertrek- en eindpunt van ieder album. Sporadische verwijzingen naar de Vlaamse mentaliteit zijn er soms: Theofiel raadt Jommeke in één van de eerste albums aan zijn spaargeld op een rekening van de BAC, de bank van de christelijke arbeidersbeweging, te storten (vandaar onderdeel van Dexia); de indianen gaan in De geest van Anakwaboe op bedevaart naar de Scherpe Heuvel; in De mandoline van Caroline wordt de pas ontdekte 109e symfonie van Joseph Haydn uitgevoerd op mandoline (!) met zang (!) tijdens de wereldpremière in het casino van Koksijde (!); Flip parafraseert Isabelle A (“Ik weet nog hoe je zei hé lekker dier: dronk toen een heel glas bier”) in een album waarvan de titel mij nu even ontglipt of de cameo van Bobbejaan Schoepen in het zeer tijdsgebonden Jommeke in Bobbejaanland.
Anderzijds is deze visie van een bijna 11-jarige op mens en maatschappij te vergelijken met de voorstelling van de hemel, zoals weergegeven in Das himmlische Leben van Gustav Mahler: de hemel is een bijzonder idyllische plek vol goedheid en idealisme, maar zodra tekst en muziek wat meer in de diepte worden gelezen of beluisterd worden de scherpe kantjes zichtbaar. De hemelbewoners besteden hun dagen in dit land van Cocagne vooral aan drinken en vreten, waarbij een os zich gewillig laat afslachten en de vissen, op vastendagen, levend in de pan springen. Hetzelfde merk je ook achter de façade van het kinderlijk naïve van Jommeke. Hoe anders interpreteren we de zelfgemaakte bom die Boemel in Anakwaboe door het slaapkamerraam van het hoofdpersonage werpt, met als doel om te doden? Wat te denken van de Duitse afgevaardigde, die in het Europees Parlement de verkiezing van Jommeke’s moeder Marie tot president van Europa tracht te betwisten door zijn chauvinistisch pleidooi te beëindigen met “Deutschland über Alles” (De supervrouw)? De opvallende en karikaturale afbeelding van joden in de diamantwijk in Het piepend bed? De op het eerste gezicht bedenkelijke voorstelling van de zigeuners in Het Boheems schommelpaard? In Het Hemelhuis slaan Jommeke en Filiberke trouwens ’s nachts met een hamer het hoofd in van een vogelverschikker, maar wel in de overtuiging dat het een ‘dief’ is die hun pas gevonden baby zou komen ‘stelen’. Jommeke wordt ook bij gelegenheid gefolterd (De koningin van Onderland), aan een paal vastgebonden (Jommeke in de knel, Het kriebelkruid), en haast geofferd aan een uitbarstende vulkaan (De knook van Azmor) of tijdens walpurgisnacht (Het heksenbal).
Nota: een Europees president is evenwel al in een album van 1987, De documenten van Langneus, in lijf en leden aanwezig (Eat this, Tony Blair!).
Met geschiedenis en cultuur wordt er wel eens een loopje genomen (Paniek op de Acropolis; De koningin van Kachar el Nachar) en hier en daar is er een goedkope referentie naar populaire cultuur zoals de dino’s die in ware Jurassic Parc-stijl tot leven worden gebracht in De snoezige dino’s of de parafrase van de sprong van Grace Jones in View to kill in De modekoningin. En dan hebben het nog niet over de invloed van Disney: zo lijkt de fysieke en karakteriële verschijning van de koningin van Onderland verdacht veel op de boze stiefmoeder uit Snow White. Maar dat zijn niet de hoofdredenen waarom de stripreeks altijd stiefmoederlijk is behandeld. Zelfs de strips van kabouter Plop lijken met meer sérieux te worden benaderd dan Jommeke, geheel onterecht. Door het Vlaamse en totaal a-politieke of maatschappijkritische karakter was en is het ook onmogelijk dat de reeks buiten de taal- en landsgrenzen geraakt. De serie en haar personages lenen zich zelfs niet eens tot deftige merchandising. Jommeke wordt zodoende al te gemakkelijk gezien als zeer braaf entertainment, de benaming ‘strip’ nauwelijks waard. De algemene erkenning van Nys als stripauteur gebeurde effectief pas de laatste 15 jaar. Akkoord, meer dan één album lijkt snel snel tussen de soep en de patatten te zijn gemaakt. Maar de invloed op hele generaties Vlaamse kinderen moet er zeker zijn geweest. Ondergetekende heeft bijvoorbeeld zijn drukletterschrift uit de tekstballonnen van Jommeke overgenomen.
Het is bovendien weinig bekend dat Jef Nys enkele decennia geleden ook de hand had in de hoogst originele maar kortlevende sprookjesstripreeks Met Langteen en Schommelbuik voorwaarts en daarnaast enkele biografische strips van bestaande Vlamingen tekende. Het schone avontuur van een bakkersjongen uit 1961 bijvoorbeeld waar een zeer vereenvoudigd en vlakgeschaafd beeld van de zalige Edward Poppe (1890-1924). In de hele strip vind je trouwens geen enkele ernstige aanwijziging waarom deze priester uit Temse uiteindelijk effectief zalig werd verklaard! In dezelfde opzet tekende Nys ook voor de heilige Godelieve van Gistel, Pius X en Bernadette: stuk voor stuk documenten van een tijdperk dat al lang vergeten is. Of deze bewering in de toekomst ook voor Jommeke zal gelden is af te wachten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten