Op 20 november 1834 opende de Université Libre de Bruxelles haar deuren. Sinds 1888 organiseren studenten de traditionele St-Vé-stoet: oorspronkelijke bedoeling was enerzijds hulde te brengen aan de stichter van de universiteit - Pierre-Théodore Verhaegen - en om anderzijds het bestuur van de ULB erop attent te maken meer inspraak van studenten te tolereren en grote aandacht te hebben voor de principes van het Vrij Onderzoek. Dat Verhaegen in 1834 een eigen universiteit in het leven riep was een rechtstreekse reactie op de stichting van de Katholieke Universiteit in datzelfde jaar. Vertrekkende vanuit de grondwettelijke vrijheid van onderwijs waren de bisschoppen hiertoe overgegaan. Verhaegen sloeg
meteen alarm. Minder dan twee weken na de goedkeuring van haar statuten door de
bisschoppen hield Les Amis Philanthropes een banket ter gelegenheid van
zomerzonnewende. Het was 24 juni 1834, en Verhaegen nam als Achtbare Meester het
woord tussen de verschillende gangen van het menu door.
De
speech was een emotionele oproep: Verhaegen schetste het doembeeld van een
België dat gedomineerd zou worden door de katholieken, aangezien het niet geheel denkbeeldig was dat
de drie rijksuniversiteiten spoedig zouden verdwijnen. Gent, Luik en Leuven
waren immers opgericht door Willem I en als orangistisch betiteld. Hun toekomst
hing vooral om die reden aan een zijden draadje. De Rijksuniversiteit Leuven
zou effectief in 1835 definitief haar deuren sluiten. Uiteindelijk overleefden
Gent en Luik tot de dag van vandaag, maar dat kon Verhaegen in 1834 nog niet
weten. Indien de rijksuniversiteiten zouden ophouden te bestaan betekende dit
dat de Katholieke Universiteit alleen zou overblijven, met ‘katholieke
indoctrinatie’ tot gevolg.
‘Laten wij voortgaan op de weg die onze
respectabele meesters ons aangewezen hebben,’ zei
Verhaegen. ‘Als we over het Licht van de
eeuw spreken, laten we dan alles doen om het uit te dragen maar ook om het te
beschermen, want onze vijanden staan klaar om het uit te doven. Wij moeten
opkomen tegen het fanatisme, wij moeten het frontaal aanvallen en met de wortel
uitroeien. Tegen de scholen die zij wensen op te richten moeten wij een puur en
moreel verantwoord onderwijs stellen waarover wij de leiding zullen behouden.
Moge een vrije universiteit het tegenwicht vormen voor de zogenaamde katholieke
universiteit. Om dit hoogstaand doel te bereiken stel ik u voor het maçonnieke
pact dat alle loges in België moet verenigen te vernieuwen en te versterken.
Moge de stichting van deze vrije universiteit aan onze opvolgers bewijzen dat
de vrijmetselarij voor ons geen term zonder inhoud is geweest en dat de
vrijmetselarij te allen tijde in staat is strijd te leveren tegen de
veelkoppige draak van het fanatisme dat zich in allerlei gedaantes voordoet.’
Verhaegens
talent als redenaar kwam in deze toespraak ten volle tot uiting. De aanwezigen
werden als het ware opgezweept en doordrongen van het belang van de oprichting
van een eigen, vrije universiteit. De collectebus ging rond, aanwezige
vrijmetselaars boden aan om in de nieuwe instelling cursus te geven en de
burgemeester van Brussel, Nicolas Rouppe, eveneens lid van Les Amis
Philanthropes, zorgde voor lokalen. Er
werd meteen vaart achter gezet. Op 20 november 1834 opende de Université Libre
de Belgique – het werd pas later ‘de Bruxelles’ – haar deuren op het
Museumplein. Vandaag is dit de achterzijde van de Koninklijke Bibliotheek aan
de voet van het standbeeld van Karel van Lorreinen, vlak aan ‘Old England’ op
de Kunstberg.
Ere
wie ere toekomt: Verhaegen was niet de man die het idee van de eigen universiteit
had uitgedacht. Dat had Auguste Baron hem voorgedaan. Baron, die onder meer
verbonden was aan het atheneum van Brussel, had al in 1831 een vrij
gedetailleerd plan op papier gezet wat de stichting van een mogelijke
universiteit betrof. Tot een effectieve realisatie kwam het nooit, tot het
moment waarop Baron contact had met Verhaegen, die hem in mei 1834 liet
inwijden in Les Amis Philanthropes. Vanaf dan ging het bliksemsnel. Baron had
het idee en de visie, Verhaegen de connecties. Deze laatste gaf ook de
definitieve wending aan de concrete invulling van de nieuwe universiteit. Het
belang van de Mechelse concurrentie en de vrijmetselaarsachtergrond maakte van
de universiteit, zoals ze in 1834 werd opgericht, een heel andere instelling
dan in 1831 oorspronkelijk het idee was.
Het principe
van het Vrij Onderzoek vormde van meet af aan de kerngedachte van de ULB,
hoewel de officiële aanvaarding van dit principe pas in 1909 gebeurde. Het was
in dat jaar, ter gelegenheid van de 75e verjaardag van de ULB, dat
de Franse wiskundige Poincaré zijn beroemde boutade formuleerde. Lang vóór er
van ‘Het denken mag zich nooit
onderwerpen…’ sprake was formuleerde Baron tijdens de openingsplechtigheid
van 1834 als volgt: ‘Wij zweren om onze
studenten te inspireren tot liefde voor de medemens, wat voortaan het doel van
ons onderwijs zal zijn, zonder daarbij onderscheid te maken in achtergrond,
mening en naties; wij zweren om hun gedachten, hun arbeid en hun talenten te
wijden aan het geluk en de verbetering van de medemens en de mensheid.’
De
ULB was gelanceerd, maar kende zeker geen zorgeloze geschiedenis. Verhaegen,
door de Stassart aangeduid als zijn afgevaardigde, trok van loge tot loge om
financiële steun te vragen om zijn project in stand te houden. Veel problemen
had Verhaegen hier niet mee: de bisschoppen deden net hetzelfde ter
ondersteuning van hun Katholieke Universiteit – die trouwens in 1835 haar
spullen had gepakt en Mechelen voor Leuven had ingeruild. Zelf zou Verhaegen de
in chronische geldnood verkerende ULB nooit leiden. Hij gaf er wel les aan de
rechtenfaculteit.
De functie
van rector werd pas begin jaren 1840 gecreëerd. Eerste rector Van Meenen betitelde bij zijn aanstelling de ULB nog als
een instantie waar ‘het ware christendom’ werd beoefend; in het door
machtshonger en dogma’s gedomineerde Leuven was er immers geen plaats voor ‘het
vrije denken’ ten behoeve van de hele samenleving. Een echt grote universiteit
is de ULB tijdens het leven van Verhaegen nooit geworden. Bij de start telde
zij hoop en al 100 personen, studenten en personeel inbegrepen. Op juridisch
vlak bestond zij niet eens: pas in 1911 kreeg zij rechtspersoonlijkheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten