
De
speech was een emotionele oproep: Verhaegen schetste het doembeeld van een
België dat gedomineerd zou worden door de katholieken, aangezien het niet geheel denkbeeldig was dat
de drie rijksuniversiteiten spoedig zouden verdwijnen. Gent, Luik en Leuven
waren immers opgericht door Willem I en als orangistisch betiteld. Hun toekomst
hing vooral om die reden aan een zijden draadje. De Rijksuniversiteit Leuven
zou effectief in 1835 definitief haar deuren sluiten. Uiteindelijk overleefden
Gent en Luik tot de dag van vandaag, maar dat kon Verhaegen in 1834 nog niet
weten. Indien de rijksuniversiteiten zouden ophouden te bestaan betekende dit
dat de Katholieke Universiteit alleen zou overblijven, met ‘katholieke
indoctrinatie’ tot gevolg.
Verhaegens
talent als redenaar kwam in deze toespraak ten volle tot uiting. De aanwezigen
werden als het ware opgezweept en doordrongen van het belang van de oprichting
van een eigen, vrije universiteit. De collectebus ging rond, aanwezige
vrijmetselaars boden aan om in de nieuwe instelling cursus te geven en de
burgemeester van Brussel, Nicolas Rouppe, eveneens lid van Les Amis
Philanthropes, zorgde voor lokalen. Er
werd meteen vaart achter gezet. Op 20 november 1834 opende de Université Libre
de Belgique – het werd pas later ‘de Bruxelles’ – haar deuren op het
Museumplein. Vandaag is dit de achterzijde van de Koninklijke Bibliotheek aan
de voet van het standbeeld van Karel van Lorreinen, vlak aan ‘Old England’ op
de Kunstberg.
Ere
wie ere toekomt: Verhaegen was niet de man die het idee van de eigen universiteit
had uitgedacht. Dat had Auguste Baron hem voorgedaan. Baron, die onder meer
verbonden was aan het atheneum van Brussel, had al in 1831 een vrij
gedetailleerd plan op papier gezet wat de stichting van een mogelijke
universiteit betrof. Tot een effectieve realisatie kwam het nooit, tot het
moment waarop Baron contact had met Verhaegen, die hem in mei 1834 liet
inwijden in Les Amis Philanthropes. Vanaf dan ging het bliksemsnel. Baron had
het idee en de visie, Verhaegen de connecties. Deze laatste gaf ook de
definitieve wending aan de concrete invulling van de nieuwe universiteit. Het
belang van de Mechelse concurrentie en de vrijmetselaarsachtergrond maakte van
de universiteit, zoals ze in 1834 werd opgericht, een heel andere instelling
dan in 1831 oorspronkelijk het idee was.
Het principe
van het Vrij Onderzoek vormde van meet af aan de kerngedachte van de ULB,
hoewel de officiële aanvaarding van dit principe pas in 1909 gebeurde. Het was
in dat jaar, ter gelegenheid van de 75e verjaardag van de ULB, dat
de Franse wiskundige Poincaré zijn beroemde boutade formuleerde. Lang vóór er
van ‘Het denken mag zich nooit
onderwerpen…’ sprake was formuleerde Baron tijdens de openingsplechtigheid
van 1834 als volgt: ‘Wij zweren om onze
studenten te inspireren tot liefde voor de medemens, wat voortaan het doel van
ons onderwijs zal zijn, zonder daarbij onderscheid te maken in achtergrond,
mening en naties; wij zweren om hun gedachten, hun arbeid en hun talenten te
wijden aan het geluk en de verbetering van de medemens en de mensheid.’
De
ULB was gelanceerd, maar kende zeker geen zorgeloze geschiedenis. Verhaegen,
door de Stassart aangeduid als zijn afgevaardigde, trok van loge tot loge om
financiële steun te vragen om zijn project in stand te houden. Veel problemen
had Verhaegen hier niet mee: de bisschoppen deden net hetzelfde ter
ondersteuning van hun Katholieke Universiteit – die trouwens in 1835 haar
spullen had gepakt en Mechelen voor Leuven had ingeruild. Zelf zou Verhaegen de
in chronische geldnood verkerende ULB nooit leiden. Hij gaf er wel les aan de
rechtenfaculteit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten