Alles over vrijmetselarij en genootschappen: geschiedenis, reviews, weblinks.

dinsdag 25 januari 2011

Baas Politiek (1884)

René Artois Felix van de Sande (1824-1890)
In de reeks 'schandalig miskende literaire genieën uit 's lands verleden' treffen we vandaag Felix van de Sande. Van de Sande is totaal in de mist van de geschiedenis verdwenen, en slechts enkelen herinneren zich hem als een van de stichters en de eerste directeur van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg in Brussel in de jaren 1870, toen nog 'Nationaal Tooneel' geheten. In de jaren voordien was de man de steunpilaar van het Brussels en Nederlandstalig amateurtoneel. Ondergetekende heeft een en ander over van de Sande (en het ontstaan van de KVS en de maçonnieke belangen erin) geschreven in de AMVB-bundel Ruimte en Spel. Samengevat komt het erop neer dat van de Sande tijdens zijn uren een saaie kantoorjob vervulde - voor zover de uitdrukking 'kantoorjob' van toepassing is voor medio 19e eeuw - en daarna als amateurtoneelspeler op de planken stond en zelf ook nog een reeks van theaterteksten schreef. Taalkundige spitsvondigheden en complexe en meerlagige plots moesten daarin echter niet gezocht worden. Vaak ging het om komedies, kluchten en volksverheffende historiserende stukken, waar de theaterganger een beetje werd opgevoed over het verleden. Daarbij was het enigszins de bedoeling dat het publiek in de woorden en handelingen op de scène de link naar de eigen tijd kon leggen. In die tijd waren stukken over de Spaanse overheersing, met haar meedogenloze katholieke ideologie, vrij populair - niet toevallig in een tijd waar een gematigde katholieke regering het land leidde maar waar extreme denkkaders onder het mom van het ultramontanisme in opmars waren. Voor alle duidelijkheid: we zijn dus in de jaren 1870. Tussen 1878 en 1884 zouden Frère-Orban, Van Humbeeck en Bara als liberale regeringsleiders lelijk huishouden in de katholieke milieus. De Schooloorlog woedde in alle hevigheid, de diplomatieke banden met het Vaticaan werden opgeblazen en als reactie mobiliseerden de katholieken via hun verenigingen en instituten massaal. Het resultaat was een gigantische liberale verkiezingsnederlaag in 1884: de liberalen zijn de klap eigenlijk nooit meer te boven gekomen. Maar goed, de liberaal gezinde van de Sande schreef in 1884 de theatermonoloog Baas Politiek, waarin de politieke kweddelen aan de kaak werden gesteld. De korte monoloog, door de auteur zelf omschreven als een boertige alleenspraak, eindigde met een slotrondo, waarmee de spreker zijn discours samenvatte. Hier gaan we:

’t Gaat er in ons land van katholiek en liberalen,

Heel ons land is mank, en al wat handelheet is ziek,
Van dit harrewarren moet de burger’t al betalen
En hij blijft zoo vet met liberaal als katholiek.


’t Spel dat gaat verkeerd: wie niet en heeft die moet betalen,
Rijkaard heeft het al en hij betaalt niet, ’t is komiek,
En dit blijft bestaan bij katholiek en liberalen,
En dit blijft bestaan, zoowel bij de een’als de ander kliek.

Ja, ik zou gewis het boeltje’t onderst boven keeren,
Kwam ik aan het roer de rijkaard schoot in zijnen zak,
‘k zou monsieur Rotschild het binnenscharren wel verleeren
En ik zette Susken Droogenbrood op zijn gemak.


En betaalde men voor doozenbroodjes met korenten,
Chocolad’, goudron en ander apothekerij,
Ik belastte ook de kerk en de sacramenten
En de francmaçons, maar de jenever liet ik vrij!

(Slotrondo uit ‘Baas politiek’ (boertige alleenspraak) door Felix van de Sande, Antwerpen, Lodewijk Janssens, 1884, p.10.)

donderdag 20 januari 2011

Recensie 'Rechts Vlaanderen.'

Ooit was er een dag waarop de priester nog een gezagsfiguur was, die eigenlijk een soort van devote mengeling van een verlicht despoot met sinterklaas voorstelde. Het stereotype beeld van de dorpspastoor, die vanuit zijn kerk opriep om op de ‘juiste mensen’ te gaan stemmen zit ingebakken in de Vlaamse volkscultuur. Ik hoor ook nog altijd de verhalen van de lokale cultusbedienaar die jonggetrouwden aanmaande tot veelvuldige consumatie van het huwelijk opdat er snel vele kindjes zouden volgen. Grootmoeder van ondergetekende stemde zowel voor Kamer, Senaat, provincie als gemeente onvoorwaardelijk en zonder aarzeling voor de CVP, en toen ikzelf als bijna 18-jarige de deur van het college dichttrok om te gaan studeren aan die vermaledijde VUB kreeg ik meteen te horen dat ik hiermee mijn kansen op aanstelling als leerkracht in het vrije net onverbiddelijk had gehypotheceerd.
Maar waar komt die voorstelling van het katholiek Vlaanderen eigenlijk vandaan? Henk De Smaele, die momenteel als professor verbonden is aan het Departement Geschiedenis van de Universiteit Antwerpen, nam deze vraag als start van zijn doctoraat. Hij promoveerde hiermee in 2000 aan de KULeuven. Het proefschrift Omdat we uwe vrienden zijn. Religie en partij-identificatie, 1884-1914 vulde de lacune in tussen Jean-Luc Soete en Emmanuel Gerard, die respectievelijk de katholieke politieke structuren vóór 1884 en na 1918 analyseerden. De herwerkte versie verscheen in 2009 als Rechts Vlaanderen. Religie en stemgedrag in negentiende-eeuws België.  Voor alle duidelijkheid: 'rechts' betekent voor de politieke historicus van de 19e eeuw de katholieke politiek; katholieke verkozenen vormden in het parlement de 'Rechterzijde'. Ze kregen die benaming omdat ze effectief aan de rechterkant in het parlementair halfrond zaten. Links bevonden zich de liberalen en later de socialisten, vandaar hun omschrijving van 'links' en 'Linkerzijde'. Terwijl we nu oranje met de katholieken - dus CVP en CD&V - associëren was de kleur van de Rechterzijde rood. Vanaf 1877 werden immers de stembrieven gedrukt: de lijst aan de linkerkant (met de liberale kandidaten dus) werd in blauwe inkt gedrukt en de rechterkant in het rood. 
In negen uiteenlopende hoofdstukken vertrekt de auteur vanuit verschillende invalshoeken ter bestudering van het ‘rechtse’ oftewel katholiek en politiek gebeuren. Enkel de eerste twee hoofdstukken – over kiesstelsels en de verhouding regio-religie-kiesgedrag – blijven daarbij binnen de tijdsafbakening 1884-1914; de andere zeven omvatten de hele negentiende eeuw, te weten van de Belgische onafhankelijkheid tot de vooravond van de Eerste Wereldoorlog.

In de loop van die eeuw werden ‘Vlaanderen’, ‘katholiek’ en ‘platteland’ aan elkaar gelijkgeschakeld: het agrarisch en ambachtelijk Vlaanderen, onder de beschermende hand van het katholicisme werd tegenover het modern, geïndustrialiseerd en links Wallonië geplaatst. Lange tijd werd er haast automatisch van deze stelling uitgegaan zonder diepgaand te zoeken naar de kern van waarheid. In welke mate de katholieke ‘partij’ – van een echte politieke partij naar hedendaagse maatstaven was er in de negentiende eeuw hoegenaamd geen sprake – daadwerkelijk de overhand haalde en zo gedurende de drie decennia volgend op de Schooloorlog de parlementaire meerderheid kon behouden hing af van de kiesregels. Het door het unionistisch Nationaal Congres in het leven geroepen cijnskiesstelsel vormde lange tijd het electoraal kader. De wetgever voerde in de loop der jaren evenwel wijzigingen door, zoals de invoering van lijsten en de aanpassing van de cijns tot de overgang van het systeem naar algemeen meervoudig stemrecht in 1893 en de invoering van de evenredige vertegenwoordiging in 1899. Deze nieuwe kiesregels bevestigden de katholieke meerderheid die de macht in Kamer en Senaat hadden overgenomen na de desastreuze liberale verkiezingsnederlaag van 1884. Het systeem van ‘een man-een stem’ maakte dat iedere volwassen man, van pachter tot grootgrondbezitter, de mogelijkheid bezat om zijn stem op de katholieke lijst uit te brengen. Analyse van de verkiezingsuitslagen leerde dat de Vlaamse provincies sterk tot uitsluitend in katholieke handen waren, in contrast tot Henegouwen of Luik bijvoorbeeld, waar de katholieken het moeilijk hadden.
De stemkeuze kon worden bepaald door de omgeving van de kiezer: de plattelandsbewoner zou in die context een ander stemgedrag kunnen hebben dan de stedeling. Traditioneel gezien zou de rurale omgeving aanleiding geven tot stemmen op conservatieve en dus katholieke lijsten, terwijl de stad eerder de electorale voorkeur gaf aan liberalen en socialisten. Dit klopte misschien wel voor de Vlaamse, laat-negentiende eeuwse context, maar niet voor Wallonië. Precedenten op het vlak van historisch onderzoek zijn er echter nauwelijks. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk hebben historici de Belgische plattelandsbevolking eerder stiefmoederlijk behandeld. Natuurlijk leefde het beeld van de dorpspastoor die zijn parochianen binnen het katholiek referentiekader trachtte te houden. Maar door de uitbreiding van het stemrecht politiseerde het platteland waardoor klaarblijkelijk vanuit politiek bewustzijn de stemmen naar de katholieke lijst gingen. ‘Neofeodaliteit’ garandeerde echter geenszins een katholieke voedingsbodem. In tal van gebieden, al dan niet van kerkelijke origine, zwaaiden aristocratische families de plak. De macht van de grootgrondbezitter-aristocraat bleef vaak erg lokaal beperkt, waardoor deze zich eerder van de burgemeesterssjerp kon verzekeren dan van een zitje in Kamer of Senaat. Zo kon de katholieke aristocraat De Mérode een stevige greep houden op Rixensart, maar kon hij die morele druk niet aanwenden om ook het arrondissement naar zijn hand te zetten in tijden van parlementsverkiezingen. Hetzelfde gold trouwens ook voor de liberale lokale machthebbers.
De verbondenheid met het katholicisme had misschien meer te maken met historische achtergronden dan met persoonsgebonden factoren. In de rurale gebieden was het katholiek engagement zeker geen historische wetmatigheid. Zo waren vóór 1830 godsvruchtige genootschappen en confrérieën eerder in een stedelijke context terug te vinden terwijl er op het platteland groter misverzuim kon zijn. Wanneer er een band bestond tussen stad en platteland leek het conservatisme, en dus het katholicisme, sterker te staan. Bovendien stond de plattelandsclerus temidden van de mensen waaruit zij trouwens voortkwam. In tegenstelling tot Frankrijk werd de clerus niet opgeleid in totale afzondering van de profane elites. De toekomstige Vlaamse priester studeerde in de elitaire milieus van Mechelen en Leuven om dan later als dorpsherder actief deel te nemen in het lokaal sociaal leven. Door de verstedelijking van Vlaanderen was de clerus ook veel alerter voor dreigende geloofsafval en voor eventuele ongunstige beleidsdaden van de overheid.
Na de Belgische onafhankelijkheid maanden de bisschoppen de dorpsclerus tot discretie aan, maar deze houding zou later volledig veranderen. Terwijl de katholieke beleidsmakers in de Wetstraat onder het mom van het unionisme hun strategie uitstippelden, werd op het terrein aan het begrip ‘katholicisme’ een uitgesproken politieke betekenis gegeven, mede onder invloed van het toenemend antiklerikalisme van de liberalen. Hoe dan ook vormde het politiek katholicisme nooit een hecht blok. Sommigen verwierpen de liberale Grondwet; anderen probeerden ze aan te wenden om een ideale katholieke samenleving uit de grond te stampen; en nog anderen gebruiken uitdrukkingen zoals conservatief, reactionair, voorzichtig en moedig om bepaalde strekkingen binnen het eigen kamp te omschrijven. Woeste, Schollaert en Beernaert waren – afhankelijk van de context – vooruitstrevend, terughoudend of dissiderend; Gezelle, Keesen en Daens de spreekwoordelijke luizen in de pels. Niet zelden balanceerde de katholieke overheid, vanaf 1884, op het slappe koord tussen het radicalisme van de bisschoppen, het ongenoegen van de ultramontanen en de vernieuwende visies van de christendemocraten. Het illustreerde het verschil tussen het wettelijk en het werkelijk land, dat veel ongeduldiger was om een aantal katholieke standpunten in beleidsdaden omgevormd te zien.
De grot van Oostakker bij Gent
Intussen was het opeenvolgend electoraal succes van de katholieken in hoofdzaak te danken aan hun doorbraak in de steden. Brugge kantelde van liberaal naar katholiek, in Antwerpen – waar het antiklerikalisme minder leefde – waren de katholieken in opmars en in Gent trachtte Arthur Verhaegen een machtsbasis uit te bouwen. Jonge christendemocraten zoals Henry Carton de Wiart en Jules Renkin ijverden voor de gelijkschakeling van het katholicisme aan de Natie, waar de katholieken als goede Belgen al hun burgerplichten moesten opnemen, inclusief de door de conservatieve Rechterzijde verfoeide militaire dienstplicht. Maar de associatie tussen land en geloof was zeker geen laat-negentiende-eeuws gegeven. In het bedevaartsoord Oostakker, het ‘Vlaamse Lourdes’, wapperde de driekleur naast de pauselijke vlag; vooraanstaande ultramontanen plaatsten er zich tussen het gewone volk. Dat volk werd op haar beurt geleid door ultramontaanse en sociaal voelende dorpspriesters, die gezagstrouw waren aan binnenkerkelijke aangelegenheden. Colleges, religieuze instituten en katholieke verenigingen droegen bij tot haar katholieke bewustwording. Het was uit deze kweekvijver dat de nieuwe generatie van christendemocraten haar plaats opeiste in de gematigde Rechterzijde. De liberale opponenten daarentegen bekritiseerden vanuit hun stedelijk discours de achterlijkheid en de vroomheid van de Vlaamse plattelandsbewoner, die schijnbaar zijn dagen vulde met vlasoogsten en pensenkermissen. Zo huiverde Emile De Laveleye voor de ‘machtsovername’ door het platteland of de invoering van het algemeen stemrecht, wat de definitieve heerschappij van het katholiek Vlaanderen zou bevestigen.
Dit alles was uiteraard een erg vereenvoudigde voorstelling van de werkelijkheid. Vlaanderen was de facto een verstedelijkte regio, net als Wallonië trouwens – maar daar was verstedelijking een gevolg van industrialisering. Ultramontanen en christendemocraten spaarden hun kritiek op de moderne industriële samenleving niet, wat mede tot gevolg had dat hun mayonnaise niet plakte in een industriële context. In de stad Luik bijvoorbeeld stelde de christendemocratie niets voor, hoewel de katholieken toch enigszins in Charleroi konden standhouden.
In ieder geval was het ontstaan van ‘rechts’ Vlaanderen niet zo zeer een uitloper van de traditionele machtsstructuren uit het verleden, maar het gevolg van een langzaam en soms moeizaam proces dat de culturele en ideologische ruralisering van het noordelijk landsgedeelte inhield. Deze probleemstelling vormde het vertrekpunt van De Smaele, met een boek als resultaat dat vlot en vaak inspirerend is geschreven: vooral de momenten waarop de interne verdeeldheid van de Rechterzijde en de spanningen met de achterban worden beschreven staan heel sterk. De bibliografie is abundant, hoewel er kennelijk geen gebruik werd gemaakt van de bisschoppelijke archieven – dit had misschien een aantal nuances kunnen blootleggen – en slechts weinig referenties na 2000 werden gedateerd. Het is jammer dat de auteur soms van zijn eigen vertrekpunt afwijkt. Hij benadrukt dat het de intentie was om katholiek Vlaanderen ten tijde van de homogeen katholieke regeringen van 1884-1914 te benaderen, maar de combinatie van titel – Rechts Vlaanderen – en subtitel - ...in negentiende-eeuws België – roept meteen tegenstelling op. Het gaat bovendien niet uitsluitend over de negentiende eeuw: zo zijn er erg lange uitwijdingen over de Luikse en Brabantse Omwentelingen en de Franse Periode, maar is er nauwelijks aandacht voor de Hollandse tijd, rechtstreeks voorafgaand aan 1830. Ook de uitvoerige aandacht voor eigentijdse fictieliteratuur, van zowel Vlaamse als Franstalige schrijvers over agrarisch Vlaanderen en industrieel Wallonië, beantwoordt niet helemaal aan de verwachting die de lezer krijgt na het doornemen van de eerste hoofdstukken. Het grote verhaal wordt verder onderbroken door deze verschillende hoofdstukken, die telkens een nieuw thema – en nieuw tijdskader – aansnijden, en waarbinnen de overgang tussen de passages onderling nogal abrupt kan zijn. Statistieken en tabellen kunnen eveneens de vlotte leesbaarheid belemmeren, terwijl helemaal aan het einde van het boek ook nog andere overzichten en kaarten – waaronder zelfs twee die de situatie in de jaren 1960 belichten – werden opgenomen. Het zou daarom misschien beter zijn om dit boek, met zijn vele verdiensten, eerder als een bundeling van uitstekende artikels te zien dan een echte monografie.


H. De Smaele. Rechts Vlaanderen. Religie en stemgedrag in negentiende-eeuws België. (KADOC-Studies 33) Leuven, Universitaire Pers, 2009, 479 p.

donderdag 13 januari 2011

nieuwe Belgische Obediëntie

Officieel telt het maçonniek landschap in België zes Obediënties, Grootmachten of koepels waaronder loges van dezelfde opvatting zich groeperen. De oudste en grootste is het Grootoosten van België, ontstaan in 1833, exclusief mannelijk en vrijzinnig en vertegenwoordigd zowat de helft van de Belgische vrijmetselaars. Uit een scheuring ontstaat in 1959 de Grootloge van België, ook uitsluitend voor mannenvrijmetselaars maar met verwijzing naar de Opperbouwmeester van het Heelal. Die verwijzing is eerder symbolisch, integenstelling tot de invulling die de in 1979 opgerichte Reguliere Grootloge van België erop nahoudt. Mannen en vrouwen zijn samen welkom in de gemengde loges van de Belgische Federatie van Le Droit Humain, die eveneens een eerder vrijzinnige en humanistische invulling aan de maçonnieke arbeid geeft. Dezelfde gemengdheid is ook in de confederatie van Lithos terug te vinden. De Vrouwengrootloge ten slotte is enkel - nogal logisch - toegankelijk voor vrijmetselaars van het vrouwelijk kunnen. Enige tijd geleden werden vanuit de mannelijke GLB en de vrouwelijke VGLB stappen ondernomen tot de oprichting van een nieuwe Obediëntie die zich als gemengd zou profileren maar, in tegenstelling tot DH, een meer spiritueel gewicht zou dragen. Bovendien is DH nog altijd een internationaal gegeven, wat niet altijd garant staat voor een vlotte communicatie tussen hoofdzetel in Parijs en loges hier te lande - niet zelden tot frustratie van betrokkenen. De 'Gemengde Grootloge van België' of 'Grande Loge mixte de Belgique' zou onder het peter- en meterschap van de genoemde initiatiefnemers komen te staan, hoewel volledige autonomie wordt gegarandeerd. Het voorstel hiertoe werd officieel gelanceerd op de algemene vergadering van de GLB op 27 februari 2010. In de zomer werd een mogelijke constitutie al besproken, gevolgd door de voorstelling van de suggesties van de speciale werkgroep aan het Grootcollege van de GLB en debatten met de Achtbare Meesters in september.
De vergelijkbare Grande Loge mixte de France heeft trouwens al sinds 2009 een werkplaats in Waterloo, wat ongetwijfeld het idee voor een Belgische evenknie deed opborrelen. Om helemaal correct te zijn: desbetreffende werkplaats 'Lumière et Vérité' is in feite een autonome loge die als dusdanig door de Grande Loge mixte de France is erkend. Zo wordt op haar eigen website voorgesteld.
In elk geval is de website www.glmb.be al gereserveerd onder copyright 2011 Grande Loge mixte de Belgique. Je kan je echter de enigzins logische vraag stellen waarom de Belgische (irreguliere) vrijmetselarij nood heeft aan nog maar eens een Obediëntie, die ietsiepietsie verschillend is van de anderen. Misschien is het mijn naïviteit om eerder de werkplaatsen onder de GLB de individuele vrijheid te laten zelf te beslissen om gemengd te worden of niet, maar nog steeds onder dezelfde koepel.

woensdag 12 januari 2011

Grande Loge nationale française

Onder het motto: ‘het komt voor in de beste families’ wil het ook wel eens in het maçonnieke huishouden er minder broederlijk aan toe gaan. Maar wat er heden ten dage in Frankrijk gebeurt slaat wel alles. Kort samengevat: in België zijn de blauwe graden in de vrijmetselarij vertegenwoordigd door zes Obediënties – GOB, GLB, DH, VGLB, Lithos en RGLB – waarvan alleen de laatste van de Engelse Grootloge het keurmerk van regulariteit heeft gekregen. Ik heb het nog niet over de al anderhalf jaar in opbouw zijnde Grande Loge mixte de Belgique en de andere koepels, die meestal vanuit het buitenland werken, maar laten we deze nu even buiten beschouwing. Als u dacht dat dit nogal gecompliceerd was moeten we even naar Frankrijk kijken. Daar zijn er een dertigtal Obediënties. De Grande Loge de France, de Grande Loge féminine de France, de Grande Loge mixte de France, alsook de Grande Loge française de Misraïm – die niet te verwarren is met de Grande Loge française de Memphis-Misraïm – zijn slechts enkele namen. De grootste koepel is echter het Grand Orient de France, dat we hier gemakkelijkheidshalve GODF gaan noemen. Oudste van alle Franse Obediënties telt het GODF ruim duizende werkplaatsen met een totaal van 47 000 broeders. De tweede op de lijst, altans qua omvang, is de Grande Loge nationale française (GLNF). Beiden staan uitsluitend open voor mannen – hoewel er op het vlak van het GODF louter technisch gezien vandaag niet meer klopt – maar de GLNF is wel regulier. Met andere woorden, de United Grand Lodge of England (UGLE) erkent de GLNF als de ware vertegenwoordiger van de maçonnieke traditie in Frankrijk. Alle andere Franse Obediënties hebben dat keurmerk niet – dat wordt trouwens maar voor één koepel per nationaal grondgebied uitgereikt. Die andere obediënties hebben zich eigenlijk altijd van hun reguliere evenknie gedistancieerd.
De Grootmeester wordt er voor 5 jaar verkozen, dus 2 jaar langer dan gebruikelijk. ‘Verkiezing’ is niet echt de correcte uitdrukking: het is beter om van ‘aanduiding’ te spreken. Hij wordt bijgestaan door het Soeverein Grootcomité, waarvan de leden door de Grootmeester zijn benoemd; een beetje dus zoals de paus zijn kardinalen creëert. Tot de jaren 1970 stelde de GLNF niet zo veel voor met slechts een paar duizend leden. Maar op drie decennia tijd is haar omvang explosief toegenomen, in zulke mate zelfs dat de GLNF zelf in 2009 beweerde over 1400 loges en 42.000 te beschikken. Je kan moeilijk dit laatste cijfer controleren, maar zelfs indien dit overdreven zou zijn kan dit de enorme toename van ledenaantallen niet verhullen. Maar hoe kan je dit verklaren? Het kan haast niet anders dan dat de GLNF intensief recruteert en misschien zelfs minder strenge criteria hanteert dan de anderen. En zou kom je al snel in het vaarwater van het affairisme en dubieuze netwerken terecht.
De huidige Grootmeester is de 62-jarige advocaat François Stifani, voormalig GNLF-woordvoerder en adjunct-Grootmeester, en in functie sinds einde 2007. Stifani bestuurt de GNLF op een vrij eigenzinnige manier, en zowat de belangrijkste kritiek tegen hem is dat hij meer bezig is met zo snel als mogelijk het GODF voorbij te steken als grootste Franse Obediëntie dan met de kern van de maçonnieke zaak. Het ultieme doel is klaarblijkelijk het GODF aflossen als de belangrijkste sociale en politieke maçonnieke actor in Frankrijk. Doordat elke loge van de GLNF minimum 3-4 inwijdingen per jaar op het conto moet plaatsen is de aangroei op jaarbasis ruim 6.000. En dat terwijl, volgens haar eigen website jaarlijks 'slechts' 4.000 kandidaten de GLNF contacteren. Ter vergelijk: het totaal van de Belgische vrijmetselaars – ongeveer 24.000 – wordt gemiddeld op jaarbasis met 200 nieuwelingen aangesterkt. Maar hoe goed voorbereid zijn deze nieuwe leden? De conclusies van een interne commissie zijn in juni 2009 vrij somber: deze manier van recruteren riskeert op termijn de hele vrijmetselarij naar de bliksem te helpen. Stifani reageert op deze conclusies door de commissievoorzitter te ontslaan. Maar dat neemt niet weg dat de GLNF met een aantal grote uitdagingen wordt geconfronteerd: een massale toename van leden is een zaak, ze huisvestigen een andere. Er moeten dus heel wat nieuwe tempels worden gebouwd, die natuurlijk geld kosten. Waar moet zo snel dat geld vandaan komen? Met lidgelden alleen zal je misschien toekomen om een paar deurklinken en een pot verf te kopen. Aldus moeten er geldschieters en sponsors worden gezocht. Het doet zo een beetje denk en aan de grote bedrijven die in de Verenigde Staten de presidentskandidaten ondersteunen; eens verkozen verwachten die natuurlijk dat ‘hun’ president aan met hun verzuchtingen en wensen rekening zal houden.
De hoofdzetel aan de rue Pisan
Doordat de GLNF door haar grote omvang een belangrijke gesprekspartner is geworden voor de seculiere Staat – of toch zeker die ambitie heeft – worden nog andere financiële inspanningen, op het vlak van PR, noodzakelijk. Voorbeeld daarvan is de koop van een appartement van 260 m² in Parijs, ter waarde van 2,5 miljoen euro, als neutrale ontvangstruimte. De al indrukwekkende hoofdzetel van de GLNF, aan de Grande Arche van Paris-la-Défense, volstond voor die opdracht kennelijk niet meer. Ook het smeden van banden met profane topfunctionarissen van de Franse Staat behoort tot die grote PR-operatie. Het risico bestaat echter dat daardoor de debatten binnen de GLNF zich op het politieke niveau zullen gaan afspelen – wat juist verboden is voor reguliere vrijmetselaars. Bij een PR-campagne hoort ook media-aandacht. Zo mocht een cameraploeg in mei 2010 een groot gedeelte van een maçonnieke zitting bijwonen, wat ongetwijfeld niet alle vrijmetselaars door even veel enthousiasme werd begroet.


Organisation Maconnique - société secrete
Geüpload door Dailygratuit. - Nieuwe video's uit de hele wereld.


Stefani’s streefdoel veroorzaakte het afgelopen jaar al wel eens vuurwerk. Op 4 december 2009, tijdens een zitting van het Soeverein Grootcomité in de Parijse hoofdzetel, staan een dertigtal broeders op, stappen op de geblokte vloer en confronteren de Grootmeester. Een van hen leest een lijst voor met kritische vragen aangaande Stifani’s beleid. Vooral de uitbesteding van 17 miljoen euro ‘ter bevordering van de relaties van de GLNF met de Franse Staat’ ligt bij de dissidenten zwaar op de maag. Stifani laat zich niet van zijn stuk brengen en beschuldigd de vraagstellers ervan complotteurs en onwaardige maçons te zijn: ‘C'est pitoyable que vous ayez sali cette maison, pour faire le coup de force.’ Vervolgens geeft hij de opdracht de lijst van de dissenten op te stellen als eerste stap om hen uit de loge te zetten en laat dan zijn voorzittershamer neervallen met de woorden ‘Vous n’avez pas la parole’.
De dissenten zijn niet de eerste de beste. Enkele (voormalige) Provinciale Grootmeesters en een voormalig Grootinspecteur behoren tot de groep. De mannen hebben stuk voor stuk een lange maçonnieke loopbaan. Maar dat maakt geen indruk bij de Grootmeester. Deze ondertekent de volgende dag een schriftelijk protest: ‘Ce que nous avons vécu est ce qu'il y a de plus condamnable et de plus hideux: la perfidie, la calomnie, la méchanceté qui amène les "sans-coeur" à se liguer, comploter et couvrir de miel la pomme empoisonnée.’ Intussen wordt de uitsluitingsprocedure van 24 dissidenten ingezet, wat in de provincies op verwacht ongenoegen stuit. Om de uitbreiding van de rebellie te stuiten gaat de Grootmeester zelfs over tot de onbinding van één van die Provinciale Grootloges, met meer dan 1400 leden, kennelijk uitsluitend omwille van de betrokkenheid van haar Provinciaal Grootmeester bij de ‘opstand’. Het ongenoegen blijft niet beperkt binnen de tempelmuren. Maçons slaan massaal aan het bloggen, geven interviews met de ‘profane’ pers en de hele zaak komt al snel in de openheid, temeer omdat de ‘uitgeslotenen’ deze beslissing bij de rechtbank aanklagen. Einde 2010 werden zij in hun gelijk gesteld; de GLNF heeft beroep aangetekend. Een van die blogs uit in oktober 2010 op dichterlijke wijze zijn kritiek op Stifani:

Hiram, relève-toi, ils sont devenus fous!

Un oiseau noir étend ses ailes de souffrances,
Il répand les ténèbres sur nos Frères endormis,
Dans toutes les contrées de Navarre et de France
Un règne sombre naît, qui étouffe l'Esprit.

Puisqu'à notre sommet ils ont mis un Gourou
Hiram, relève-toi, ils sont devenus fous.
Toi, notre Maître Hiram, t'as raison, tu rigoles,
Toi qui donna ta vie pour le prix d'un secret
Quand tu vois qu'au plus haut on a mis un Guignol
Qui bénit ses fidèles à grands coups de maillet...

Toi, notre Maître Hiram, est-ce qu'au moins tu t'étonnes,
En voyant qu'à Pisan on couronne un impie,
Qui s'agite en ton nom et tous ses valets nomme,
Et qui prétend servir notre Maçonnerie ?

Où est le blanc de nos gants maculés,
De nos serments aujourd’hui bafoués ?
Qui mieux que toi peut venir pour sauver
La Tradition, que ces gens ont souillée ?

Toi, notre Maître Hiram, rejaillis de ta tombe
Et reviens parmi nous pour chasser Stifani,
Que la Lumière vienne et que son règne sombre
Dans le noir des ténèbres et le feu de l'oubli.

De publieke profilering van de GLNF zet zich intussen verder. In februari 2010 neemt de Grootmeester persoonlijk contact op met president Sarkozy met een door de GLNF uitgedokter voorstel ter oprichting van een soort van moslim-executieve. Stifani verdedigt dit voorstel vanuit de maçonnieke bekommernis om tot een algehele broederschap onder de mensen te komen. Vandaar de noodzaak van zo een nationale moslimorganisatie, onafhankelijk van eender ander instituut, en die zich eerder met sociale dan met culturele zaken zou bezighouden. In een interview met het Franse tijdschrift L’Express bevestigt Stifani dat hij de President van de Republiek heeft aangeschrijven als Grootmeester van één van de belangrijkste maçonnieke organisaties van Frankrijk, maar dat hij in grote mate ten persoonlijke titel handelde. Kwatonge beweren dat Stifani zich gedeeltelijk ook door jaloezie laat leiden. Er zijn steeds connecties geweest tussen de Franse Staat en het GODF, en bij de 275e verjaardag van deze laatste in 2003 stuurden zowel de President van de Republiek als de Franse regering haar felicitaties – terwijl bij het wereldcongres van de reguliere Obediënties in 2006 zelfs geen staatssecretaris zijn belangstelling toonde.
Hoe dan ook, al in januari 2009 schrijft Stifani aan Sarkozy dat de President van de Republiek helemaal op dezelfde golflengte zit als de GLNF en vice versa: een profilering zonder weerga in de maçonnieke annalen. Sarkozy antwoordt Stifani dat hij de steun van de reguliere maçons als een waardering opvat voor zijn hervormingsbeleid. De briefwisseling lekt pas einde december 2010 uit, en is intussen bevestigd door het Elysée. De consequenties kunnen verstrekkend zijn: de briefwisseling blaast immers de door de GLNF zelf opgelegde neutraliteit ten aanzien van de staatsinstellingen op. Precies omdat Sarkozy heeft geantwoord kan de top van de GLNF de oorspronkelijke brief van 19 januari 2009 niet als fait divers afwimpelen. Vanuit zowel officiële (het Elysée) als officieuze (de Grootmeester van het GODF die dicht bij Sarkozy staat) kanalen wordt de politieke profilering van Stifani onderschreven.
Dit laatste vindt weerklank tot in het buitenland. In een gezamelijk schrijven uiten de Grootmeesters van Belgische, Zwitserse en Luxemburgse reguliere Obediënties ‘met droefheid’ hun verbazing en afkeuring uit voor de politieke manoeuvers van hun Franse collega. Een tweede brief wordt op 10 januari 2011 gedateerd, waarin de Grootmeesters schrijven ‘perplex’ (sic) te staan door de handelingen van Stifani die op termijn zelfs de regulariteit van de GLNF zou kunnen kosten. Meer nog, uit de brief is af te leiden dat ook de UGLE een gelijkaardig schrijven naar de GLNF verzond, met een kopie ervan naar de drie genoemde Grootmeesters. Ook kunnen zij de minimalisering van hun eerste brief door Stifani maar matig appreciëren. De media-aandacht voor interne maçonnieke aangelegenheden en de publieke profilering van de GLNF ondermijnen bovendien de geloofwaardigheid van het geheel van de vrijmetselarij, ook op internationaal vlak.
In een laatste reactie met L'Express stelt Stifani niet wakker te liggen van de Belgische, Zwitserse en Luxemburgse verzuchtingen. De veel grotere reguliere Obediënties van de Duitse en Spaanse buurlanden hebben geen kritiek.

Wordt ongetwijfeld vervolgd...

Cartoon uit Franc-Maçonnerie Magazine, nr.8, januari-februari 2011



vrijdag 7 januari 2011

Jean Paul Van Bendegem ziet het licht


Ik heb meestal de neiging om Knack Weekend te negeren. Meestal doorblader ik het even op zoek naar een leuk recept of een interessante wijnrecensie. Modereportages en dies meer laat ik steeds aan mij voorbij gaan. Het themanummer van afgelopen kerstmis was, hoe toepasselijk, gewijd aan 'licht'. In mijn vroegste herinneringen aan kerstmis zie ik dennebomen in voortuintjes staan, gesierd met dikke lampen van elk minstens 40 watt. En als het helemaal tegenzat hadden al die lampen ook nog een andere kleur. Veel beter is het vandaag trouwens niet gesteld met die LED-lichtjes. Twee huizen verder waren zowel het raam op het gelijkvloers als dat op de verdieping gesierd met LED's. Beneden was het licht wit en boven geel; beiden flikkerden in een ander ritme. Je werd er hondsdol van. Wanneer ik gisterenavond uit mijn slaapkamerraam keek zag ik, heel wat meters verder, in de woonkamer van een huis nog steeds een kerstboom staan met lichtjes die aan en uit gingen, van kleur veranderden - en als je erbij zou staan zou er waarschijnlijk ook nog muziek uitkomen. En dan heb ik het nog niet over de winkelstraten en supermarkten die je tijdens de feestdagen zoveel mogelijk moet vermijden. Maar gelukkig was er in het hele themanummer geen item gewijd aan kerstversiering. Wel aan hoe licht een rol in de kunsten of iemands leven kan spelen. Niemand had het echter over Joseph Haydn's oratorium Die Schöpfung, waar op 'Licht' ("...und Gott sprach: es werde Licht... Und es ward... Licht!") het meest fantatische akkoord in C-groot uit de westerse muziekgeschiedenis werd geplaatst. Maar wel over het belang van licht in de vrijmetselarij. Vaste PR-agent van de vrijmetselarij (een beetje oneerbiedig van mij: ik weet het) Jean Paul Van Bendegem - ahum - lichtte het belang van licht toe in de maçonnieke cultuur. Hieronder volgt de letterlijke weergave uit Knack Weekend van 22 december 2010:

"Bij het woord licht denk ik vooral aan de verlichting, de filosofische beweging die de geesten wou opentrekken. 'Durf te denken', zei Immanuel Kant. Met tegenzin moet ik constateren dat we nu niet meteen verlichte tijden meemaken. Door de machtsverhoudingen is het momenteel zeer moeilijk om samen tot oplossingen te komen. Zie de klimaattoppen, maar ook de regeringsonderhandelingen in ons land. Men is al gelukkig als men akkoord is om tot een akkoord te komen."
"Het licht speelt ook een grote rol in de vrijmetselarij. Een nieuw lid krijgt bij zijn inwijding 'het licht', een ritueel dat zijn oorsprong vindt in het verlichtingsdenken. Vrijmetselaars gebruiken het licht echter ook in de Bijbelse betekenis. Ze laten zich inspireren door het evangelie van Johannes : 'Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen'."
"Het contrast tussen licht en duisternis waar de vrijmetselaars mee spelen, zegt mij ook wel iets. Op één voorwaarde : dat het niet dient om mensen op te delen in goed en kwaad. Je mag goed en slecht, of licht en donker, niet zien als iets onveranderlijks. Ieder heeft beide in zich. Dat je het goede betracht, wil nog niet zeggen dat je nooit iemand kwaad doet."
"Met de winterzonnewende vieren mensen dat het dieptepunt voorbij is en de dagen weer zullen lengen. Dat in oorsprong heidense feest zie je ook in de vrijmetselarij opduiken. Dit soort bezinningsmomenten zou er meer mogen zijn. Tegenwoordig volgen de feesten waarbij we elkaar geschenken geven elkaar in ijltempo op : Sinterklaas, Kerstmis, Nieuwjaar, Valentijn... De commercialisering heeft duidelijk geen behoefte aan momenten van rust. In deze snelle samenleving kunnen we nochtans wel wat reflectie gebruiken. Als het is om samen op het einde van het jaar een stand van zaken op te maken, wil ik met mensen van gelijk welke overtuiging aan tafel gaan zitten."

donderdag 6 januari 2011

Gould online

Robert Freke Gould (1836-1915) is zowat de peetvader van het wetenschappelijk onderzoek naar vrijmetselarij. Gould was een stichtend lid van de Londense onderzoeksloge Quatuor Coronati, schreef een massa artikels voor het gelijknamig tijdschrift over de geschiedenis van het genootschap waar hij lid van uitmaakte, zonder daarbij in zweverige toestanden te vervallen. Zijn magnum opus is het tussen 1883 en 1885 in verschillende delen gepubliceerde A history of Freemasonry throughout the world. Het omvangrijke werk kende meerdere heruitgaven, soms in luxe-edities met veel illustraties. De herziene uitgave van 1936 in zes volumes is integraal online te lezen. Veel door Gould aangehaalde zaken zijn vandaag achterhaald; niemand zou bijvoorbeeld nog een geschiedenis van de vrijmetselarij schrijven waarin er zo enorm veel aandacht is voor de periode voor 1717.
Een bescheiden hoofdstuk behandelt de Belgische vrijmetselarij maar dat gebeurt, zoals misschien wel te verwachten, vrij oppervlakkig. Maar zelfs in deze oppervlakkigheid toont Gould zich een groot kenner van een zeer specifieke situatie, inclusief namen en data belangrijk voor de Belgische maçonnerie.
Hier te lezen.

zaterdag 1 januari 2011

Questions à la Une

Op 20 februari 2008 zond de RTBf in het programma Questions à la Une een reportage over vrijmetselarij uit, onder andere over de politieke invloed van het genootschap in België.