Het laatste boek van Umberto Eco, De Begraafplaats van Praag, verscheen in 2010 in het Italiaans, gevolgd door vele vertalingen - waaronder het Nederlands vorig jaar - wat in totaal goed is voor een paar miljoen verkochte exemplaren wereldwijd. De werken van de nu 80-jarige Eco, voormalig hoogleraar semiotiek en voordien onder andere verbonden aan de Universiteit van Bologna, zijn - wat je zou kunnen noemen - 'Dan Brown voor gevorderden'. Vergeet Dan Vinci Code, Angels and Demons en The Lost Symbol: wie echt over complottheorieën en cultuurgeschiedenis in romanvorm wil lezen is beter af met De Slinger van Foucault, De Naam van de Roos en nu dus Il cimitero di Praga. Eco vertelt een lang verhaal, dat in een kleine 500 pagina's het leven samen vat van Simone Simonini en de lezer meeneemt naar de tweede helft van de 19e eeuw. De opeenvolgende gebeurtenissen, waar Simonini getuige van is, behoren tot de meest ophefmakende van de eeuw: de eenmaking van Italië, de Commune van Parijs en de Dreyfus-affaire. Het boek biedt een geslaagde mix van historische feiten en fictie, opgehangen aan het verzonnen personage van Simonini. De nevenfiguren waren bestaande individuen, of werden daar ten minste toch op gebaseerd. In de meeste gevallen laat Eco zijn fantasie de vrije loop, zodat het predicaat 'gebaseerd op waargebeurde feiten' wel heel breed wordt. Of zie je het al gebeuren dat het hoofdpersonage ene Sigmund Froïd, een Oostenrijkse jood of een Duitse jood (volgens Simonini bestaat er geen verschil tussen) en arts, in een Parijse brasserie tegen komt, en die hem introduceert in de menselijke psyche?
De vermenging van feiten en fictie werkt uitstekend: het boek is opgebouwd als een opvolging van dagboekfragmenten, al dan niet samengevat en becommentarieert door een externe 'verteller', waarvan het nooit duidelijk wordt om wie het eigenlijk gaat. Het dagboek start op 24 maart 1897, en de 67-jarige Simonini heeft kennelijk een dag uit zijn geheugen gewist. Om tot moment te kunnen terugkomen begint hij zijn leven van begin af aan te noteren, gekruid met een overvloed aan cynisme. Simonini is een mooi voorbeeld van een misantroop, die kennelijk zijn hele leven lang geen zier om zijn medemens heeft gegeven, noch om zijn familie, en zeker niet om zijn vrienden. Die heeft hij trouwens niet. Ook geen relatie, geen enkele seksuele interesse - en is daar nog best fier op ook - en eigenlijk geen interesse tout court voor iemand anders dan zichzelf. Een ding kan Simonini echter mateloos boeien: geld verdienen op onwettige wijze. Dat kan dan worden uitgegeven aan somptueuze maaltijden. Zo nu en dan biedt Eco letterlijk een blik in de 19e-eeuwse keuken met recepten die naar onze waarden vandaag op zijn minst bedenkelijk zouden zijn: te weinig afgekruid, onvoldoende rekening gehouden met de gaartijden en vooral mislukte cuisson. Simonini lijdt aan een dubbele persoonlijkheid, het gevolg van de gebeurtenissen van de vergeten dag. In het dagboek neemt met regelmaat ene abbé Dalla Piccola de pen over en beticht dan vaak Simonini van allerhande ontoelaatbaarheden. Dat op zijn beurt Simonini aan het adres van Dalla Piccola. Waarop Dalla Piccola van wederwoord dient. Enfin, best wel interessant zo een dubbele persoonlijkheid: je vindt altijd wel iemand om mee ruzie te maken.
Met dit gegeven als vertrekpunt bouwt Eco aan een wervelende roman, die zich steeds op de tweesprong tussen fictie en werkelijkheid bevindt, en waarvan de lezer zich constant de vraag moet stellen op welk been hij nu weer door de auteur wordt gezet. Het verhaal wordt pas écht interessant als je enige notie hebt van de 19e eeuwse geschiedenis van Frankrijk en Italië, die in de roman bijzonder levendig wordt verteld. Eco beschrijft onder meer de Commune van Parijs in die mate, dat je jezelf gelukkig prijst hem zelf niet te hebben meegemaakt. Simonini ontmoet grote persoonlijkheden zoals Garibaldi, maar is evengoed - onrechtstreeks - betrokken bij de ontketening van de Dreyfus-affaire en ligt aan de bakermat van de Protocollen van de Wijzen van Zion. Dat boek werd op haar beurt mede door mafketel generaal Ludendorff na de Eerste Wereldoorlog in Duitsland ingevoerd en bood Hitler en consoorten gefundenes Fressen voor het nazistisch wereldbeeld van het 'eeuwige jodendom'.
Eco vond zijn inspiratie voor Simonini trouwens in de literatuur rond het complotdenken, met joden, vrijmetselaars en anderen in de hoofdrol. Er heeft immers een echte kapitein Simonini bestaan: de man correspondeerde rond 1816 met abbé Barruel, die rond 1800 met Mémoires pour servir à l'histoire du jacobinisme de grote klassieker van het contrarevolutionair complotdenken had geschreven. In een tweeduizendtal pagina's stelde Barruel dat de Illuminati, samen met jacobijnen en een reeks andere 'geheime' en occulte genootschappen de Franse Revolutie van 1789 hadden veroorzaakt. Over een mogelijks joods aandeel in dit complot had Barruel het niet, en het was precies daarover dat Simonini hem een brief schreef. In Eco's roman is deze Simonini de grootvader van het hoofdpersonage. In werkelijkheid was de Simoninibrief één van de eerste aanzetten om tot het anti-joods complotdenken te komen, verder uitgewerkt door het - effectief bestaande - pamflet Het joods kerkhof van Praag. Zowat alles wat Eco aanhaalt - Biarritz, Dialogue aux enfers entre Machiavel et Montesquieu - hebben ook effectief bestaan en vormden de basis van de beruchte Protocollen.
Met deze roman toont Eco niet alleen zijn historische kennis, maar laat hij ook inderdaad blijken dat hij het belang van complotten en complotdenkers in de 19e-eeuwse samenleving ten volle heeft begrepen. Hij plaatst deze ook in de juiste context en geeft bijvoorbeeld ook een zeer accurate beschrijving van Léo Taxil als een derde rangs bedrieger. Eco illustreert dat je effectief maar een handvol mensen met verkoopstalent nodig hebt om de meest waanzinnige complottheorieën te construeren die, jaren later, nog steeds in het collectieve geheugen van de mensen ingekapseld zijn. Dat er binnen de oudere generatie nog steeds mensen het verhaal aanhalen van de vrijmetselaars die 'iets' met de duivel te maken hadden, is het beste voorbeeld van het langdurend effect van een complottheorie verzonnen door Taxil en co.
Kortom, Eco presenteert een best genietbaar boek met een zeker thrillergehalte dat de lezer vooral wil leiden naar de beschrijving van die ene dag, die om een of andere reden uit het geheugen van het hoofdpersonage is verdwenen. Wie echter minder thuis is in de materie kan in de loop van het verhaal wel zijn weg in de eruditie kwijt geraken.
Eco, Umberto. De Begraafplaats van Praag. Amsterdam, Prometheus, 2011, 496 p., € 12,50 bij proxis.
Met dit gegeven als vertrekpunt bouwt Eco aan een wervelende roman, die zich steeds op de tweesprong tussen fictie en werkelijkheid bevindt, en waarvan de lezer zich constant de vraag moet stellen op welk been hij nu weer door de auteur wordt gezet. Het verhaal wordt pas écht interessant als je enige notie hebt van de 19e eeuwse geschiedenis van Frankrijk en Italië, die in de roman bijzonder levendig wordt verteld. Eco beschrijft onder meer de Commune van Parijs in die mate, dat je jezelf gelukkig prijst hem zelf niet te hebben meegemaakt. Simonini ontmoet grote persoonlijkheden zoals Garibaldi, maar is evengoed - onrechtstreeks - betrokken bij de ontketening van de Dreyfus-affaire en ligt aan de bakermat van de Protocollen van de Wijzen van Zion. Dat boek werd op haar beurt mede door mafketel generaal Ludendorff na de Eerste Wereldoorlog in Duitsland ingevoerd en bood Hitler en consoorten gefundenes Fressen voor het nazistisch wereldbeeld van het 'eeuwige jodendom'.
Eco vond zijn inspiratie voor Simonini trouwens in de literatuur rond het complotdenken, met joden, vrijmetselaars en anderen in de hoofdrol. Er heeft immers een echte kapitein Simonini bestaan: de man correspondeerde rond 1816 met abbé Barruel, die rond 1800 met Mémoires pour servir à l'histoire du jacobinisme de grote klassieker van het contrarevolutionair complotdenken had geschreven. In een tweeduizendtal pagina's stelde Barruel dat de Illuminati, samen met jacobijnen en een reeks andere 'geheime' en occulte genootschappen de Franse Revolutie van 1789 hadden veroorzaakt. Over een mogelijks joods aandeel in dit complot had Barruel het niet, en het was precies daarover dat Simonini hem een brief schreef. In Eco's roman is deze Simonini de grootvader van het hoofdpersonage. In werkelijkheid was de Simoninibrief één van de eerste aanzetten om tot het anti-joods complotdenken te komen, verder uitgewerkt door het - effectief bestaande - pamflet Het joods kerkhof van Praag. Zowat alles wat Eco aanhaalt - Biarritz, Dialogue aux enfers entre Machiavel et Montesquieu - hebben ook effectief bestaan en vormden de basis van de beruchte Protocollen.
Met deze roman toont Eco niet alleen zijn historische kennis, maar laat hij ook inderdaad blijken dat hij het belang van complotten en complotdenkers in de 19e-eeuwse samenleving ten volle heeft begrepen. Hij plaatst deze ook in de juiste context en geeft bijvoorbeeld ook een zeer accurate beschrijving van Léo Taxil als een derde rangs bedrieger. Eco illustreert dat je effectief maar een handvol mensen met verkoopstalent nodig hebt om de meest waanzinnige complottheorieën te construeren die, jaren later, nog steeds in het collectieve geheugen van de mensen ingekapseld zijn. Dat er binnen de oudere generatie nog steeds mensen het verhaal aanhalen van de vrijmetselaars die 'iets' met de duivel te maken hadden, is het beste voorbeeld van het langdurend effect van een complottheorie verzonnen door Taxil en co.
Kortom, Eco presenteert een best genietbaar boek met een zeker thrillergehalte dat de lezer vooral wil leiden naar de beschrijving van die ene dag, die om een of andere reden uit het geheugen van het hoofdpersonage is verdwenen. Wie echter minder thuis is in de materie kan in de loop van het verhaal wel zijn weg in de eruditie kwijt geraken.
Eco, Umberto. De Begraafplaats van Praag. Amsterdam, Prometheus, 2011, 496 p., € 12,50 bij proxis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten