Onderstaande satire verscheen in het Vriendenboek aangeboden naar aanleiding van het emeritaat van prof.dr. Machteld De Metsenaere, onder redactie van Gily Coene, Dave De Ruysscher, Ann Mares en Eva Schandevyl. Brussel, 13 februari 2015, pp.83-89.
Iets over koning Boudewijn en abortus. En ook nog over vrijzinnigheid.
De beeltenis van koning Boudewijn leende zich uitstekend voor postzegels, ansichtkaarten, blikken koekjestrommels en herdenkingsmunten. Deze bijzondere zijtak van het nationaal economisch gebeuren beleefde hoogdagen in het begin van de jaren ’90, toen de vorst gehuldigd werd om zijn veertigjarige staat van dienst, en min of meer op hetzelfde ogenblik zijn zestigste verjaardag vierde. Wie op zoek is naar een muntenset van stukken van 10 ECU, mooi verpakt in een etuitje met het 60-40 logo, of naar een stapeltje enveloppen met een niet-echt-gelijkende portrettekening van de gevierde aan de linkervoorzijde, kan een blik werpen op eBay. Occasioneel kwamen die dingen ook in andere instanties dan het BELvue-museum terecht. Op de schouw van een devote kloosterzuster bijvoorbeeld. Want het godsbesef van de vijfde koning der Belgen bevond zich buiten categorie, zeker wanneer het vergelijk met zijn illustere voorgangers wordt gemaakt. Veel verhalen doen hierover de ronde, en de meeste zijn waarschijnlijk juist. Terwijl de vorst over een rechtstreekse telefoonlijn met deus pantocrator beschikte – of op zijn minst met diens PR-verantwoordelijke kardinaal Suenens – kon hetzelfde moeilijk beweerd worden van de connectie met de vrijzinnige gemeenschap. Boudewijn respecteerde ongetwijfeld de vrijzinnig-humanistische landgenoten, maar zijn ideeën over bepaalde ethische dossiers stonden haaks op deze van de vrijzinnigen/humanisten/vrijdenkers/agnosten/atheïsten (schrappen wat niet past).
Boudewijns morele bezwaren om in 1990 de gestemde abortuswet te ondertekenen brachten het land in een politieke crisis. Het verhaal is bekend: omwille van gewetensbezwaren kon de kinderloze Boudewijn niet een wet ondertekenen het beëindigen van ongeboren leven zou legitimeren. De koninklijke weigering was echter de laatste hindernis in een ware calvarietocht, waar juristen, pilaarbijters, papenvreters, opiniemakers, populisten en occasioneel een Spaanse edeldame het grote gelijk probeerden te halen. Dit gebeurde enkele maanden vóór de 60-40 viering, zodat alle geproduceerde memorabilia ei zo na rechtstreeks op de rommelmarkten terechtkwamen. Het doorzagen van de poten van de troon werd verijdeld door Wilfried Martens, die daarvoor een vers blik constitutionele trucs had opengetrokken.
In feite was de kern van de zaak een Babylonische spraakverwarring. Want hoe kon ‘abortus’ immers worden gedefinieerd? Ging het hierbij om de vrije keuze van de vrouw of handelde zij hierdoor immoreel? Was abortus enkel maar toe te staan wanneer er gegronde medische of andere redenen voor waren? En wat met al die mannen, genre Willy Calewaert en Roger Lallemand, die dit recht steunden? Daardoor leek het wel alsof ze over abortus een promopraatje hielden. In tijden van twijfel kon er altijd naar het Strafwetboek worden gegrepen. Artikels 348 tot en met 353 waren duidelijk: ‘Hij die door spijzen, dranken, artsenij, door geweld of door enig ander middel opzettelijk vruchtafdrijving veroorzaakt bij een vrouw die daarin niet heeft toegestemd, wordt gestraft met opsluiting.’ Om alle misverstanden te vermijden: ook wanneer die zou gebeuren ‘bij een vrouw die daarin wel toestemde’ riskeerden de betrokkenen een gevangenisstraf van twee tot vijf jaar.
In 1923 werd in het parlement een reeks van discussies gevoerd over de ‘bevordering van anticonceptiva’ – met wat goede wil zou je kunnen stellen dat anticonceptiva een abortus veroorzaakten alvorens er van zwangerschap sprake was. Het is bijzonder interessant en soms zelfs wat vermakelijk om de debatten hierover in statige Paleis der Natie te lezen. In 1922 diende Henri Carton de Wiart, zowat de peetvader van de christendemocraten, een wetsvoorstel in om alle mogelijke propaganda die tot ‘vruchtafdrijving’ en anticonceptiva zou aanzetten te beteugelen. In de Kamer van Volksvertegenwoordigers haalden de eerste en tweede violen van de Katholieke Partij alles uit de kast om ‘de schaamteloze reclamemiddelen tot opzettelijke onvruchtbaarheid, in dagbladen, prospectussen en aankondigingen van allerlei aard’ te onderdrukken. Terzelfdertijd moest er worden opgetreden tegen de ‘gewetenloze speculanten’ die hun producten ‘verraderlijk’ in de woonhuizen hadden binnengesmokkeld die werden ‘uitgedacht en aangewend om dood te brengen waar het leven geboren werd’. Dit soort ‘propaganda’ diende trouwens enkel om ‘andermans driften te bevredingen’, dixit liberaal Justitieminister Fulgence Masson. Het wetsvoorstel werd vertaald naar artikels 383 en 384 van het Belgisch Strafwetboek. Tot 1973 was 'promotie' van voorbehoudsmiddelen bijgevolg illegaal, hoewel menig rubberproducent wel andere manieren vond om zijn producten aan de man te brengen.
Een van de grootste verdedigers van het wetsvoorstel was ene Valentin Brifaut, die vóór de Eerste Wereldoorlog nog secretaris was geweest van de Antivrijmetselaarsbond. Daarna werd hij een van de bezielers van de katholieke scouts en geraakte hij bevriend met de Brusselse striptekenaar Georges Remi alias Hergé. Deze laatste modelleerde vervolgens zijn creatie Kuifje naar Valentin – Tintin – Brifaut. Zoon Henry Brifaut hield zich ver van politiek verwijderd maar was des te meer in het scoutisme betrokken. Henry nam tijdens de Tweede Wereldoorlog een jonge scout onder zijn hoede: de hertog van Brabant. Later vervoegde ook de prins van Luik de groep.
Flash forward naar de jaren 1980. De hertog van Brabant is al lang Koning der Belgen. Zijn vader had het al te bont had gemaakt en tegen teveel schenen geschopt. Aan het slot van de Koningskwestie werd Leopold verplicht om zijn brugpensioen aan te vragen.
Intussen bleef abortus strafbaar. Dit weerhield ongewenst zwangere vrouwen er niet van om een citytrip naar Amsterdam te boeken. Het was nog altijd beter dan zeepwater te gebruiken, of dan creatief om te springen met een breinaald. Hulp kwam er vanuit de plaatselijke vrijzinnige verenigingen. Al dan niet geïnspireerd door passers en winkelhaken toerden sprekers doorheen het Vlaamse land met voordrachten over gezinsplanning. Achter gesloten deuren regelen ze vervoer naar het buitenland om er een abortus te laten uitvoeren. Zo nu en dan namen ze ook wel een urne met de gecremeerde resten van een dierbare overledene mee – om de simpele reden dat het toen in België niet toegestaan was om de as uit te strooien. Deze geëngageerde vrijwilligers waren steeds op hun hoede voor de ijverige BOB. De Bijzondere Opsporingsbrigade stuurde haar mannetjes uit die incognito de ‘voorlichtingsavonden’ van de vrijzinnige verenigingen bijwoonden. Door hun beige regenjassen en hun prominente rijkswachterssnor lukte het niet altijd even goed om onopvallend in het publiek op te gaan.
In Namen ging dokter Willy Peers een stapje verder. In de vroege jaren 1970 voerde hij een reeks van – uiteraard illegale – zwangerschapsonderbrekingen uit. Totdat hij in 1973 tegen de lamp liep. De zaak-Peers veroorzaakte een kantelmoment. De hopeloos achterhaalde artikels wat de ‘promotie’ van voorbehoedsmiddelen betrof werden uit het Strafwetboek gehaald. Maar wat met opzettelijke zwangerschapsonderbrekingen of abortus provocatus? De Antwerpse socialist Willy Calewaert had al in 1971 een wetsvoorstel ingediend om abortus te legaliseren. Zoals verwacht bleef dit zonder direct resultaat. De Katholieke Kerk wou er niet aan denken om zo een uiting van zedenverval te kunnen toestaan. Zo modern was ze met het Tweede Vaticaans Concilie nu ook weer niet geworden. Maar toch hadden Calewaert en Peers iets in beweging gezet. Ook de robuuste PVV-ster Lucienne Herman-Michielsens begon zich met de zaak te bemoeien, met in haar kielzog Roger Lallemand van de PS.
Na veel vijven en zessen kwam de abortuskwestie op het bord van de regeringen Martens.
Premier Wilfried Martens, wiens brillenglazen per legislatuur alleen maar in omvang leken toe te nemen, zat met de zaak verveeld. Zijn Christelijke Volkspartij was de hoeder van katholieke volksgeest van de Vlaming – zo leek het althans toch in die jaren. In vrijzinnige middens was ‘CVP-er’ haast een scheldwoord, dat evenzeer beledigend was als ‘tsjeef’, ‘kaloot’ of ‘sis’. Aan vrijzinnige zijde was de ergernis over de vermaledijde ‘CVP-staat’ groot. Subtiliteit en nuances waren soms zoek: één van de tijdschriften van de Humanistische Jongeren ging ergens in de jaren 1970 ooit de deur uit met een afbeelding van Leo Tindemans, omgeven door hakenkruisen.
Tegen het einde van de jaren 1980 leek het tij te keren. De doorsnee Vlaming trok zich veel minder van de katholieke besognes aan dan een generatie eerder, en op politiek vlak maakten ambetanteriken zoals Guy Verhofstadt, José Happart en de rooie rakkers van De Morgen het de CVP-hegemonie knap lastig. Maar toch: op cruciale momenten werd het katholiek karakter van Vlaanderen in de verf gezet. Zo hadden de vrijzinnige verenigingen het pausbezoek van mei 1985 nauwelijks verteerd. Johannes Paulus II werd door de gestelde lichamen als een halve rockster onthaald, hoewel de georganiseerde vrijzinnigheid kosten nog moeite spaarde om haar ongenoegen te laten blijken. Een astronomisch bedrag aan verzendkosten werd betaald om protestbrieven aan allerhande instanties te bezorgen, maar tevergeefs. Het was tegen die achtergrond dat een zwaarwichtig ethisch dossier als abortus op tafel kwam.
In het parlement leek het alsof het ene wetsvoorstel na het andere werd ingediend om de kwestie uit de onwettigheid te halen. De inkt van het voorstel van Lallemand was nog niet droog of daar stond Léona Detiège al met haar ideeën. Nog in 1987 bezwoer de CVP dat abortus te allen tijden verboden moest blijven. Tenzij de zwangerschap ernstige en blijvende schade voor de vrouw zou inhouden. De abortuskwestie joeg niet enkel de christendemocraten in de gordijnen. Toeval of niet, maar de nacht vóórdat Roger Lallemand een praatje over de zaak zou houden in de maçonnieke beslotenheid van de Lakensestraat in Brussel ging er een bom af. In een straal van meerdere meters sloegen alle ruiten aan diggelen. De daders werden trouwens nooit gevonden. Sommigen dachten dat de CCC erachter zat: de communisten moesten traditioneel niets van de salonsocialisten van het Grootoosten weten. Anderen wezen een beschuldigende vinger richting Pro Vita. De militante anti-abortusliga kon niet meteen van fijnzinnigheid verdacht worden. In die jaren stuurden ze zelfs foto’s van geaborteerde foetussen naar de krantenredacties om de nodige horror op te wekken. Zelfs de meest rabiate kattekoppen van de CVP waren koorknapen vergeleken met de fundamentalisten van Pro Vita. Hoe dan ook: had het springtuig haar impact een half metertje meer naar rechts gekend dan had deze de gasleiding geraakt. Om de woorden van Grootmeester Sylvain Loccufier te parafraseren: de halve straat was dan in de lucht gegaan.
Intussen was Wilfried Martens aan zijn achtste regering begonnen, met de steun van de PS, SP en de Volksunie. Gesmeed door onderhandelaar Jean-Luc Dehaene werd er, in de finale nacht vóór de afkondiging van het regeerakkoord, nog drie uur gepalaverd over de abortuskwestie. Het finale wetsvoorstel van Lallemand en Herman-Michielsens was immers op 19 april 1988 neergelegd. De nieuwe regering nam zich voor om, vóór het einde van het jaar, met een oplossing te komen. Vanaf dan werd de uitputtingsslag tussen voor- en tegenstanders in de media uitgevochten. Partijvoorzitters, would-be partijvoorzitters, eerste- en tweederangs opiniemakers en zo nu en dan een verloren gelopen academicus kregen een microfoon onder de neus geduwd om hun mening over deze delicate kwestie met het volk te delen.
Jaak Gabriëls – toen Volksunie, later VLD en nu vergetelheid – pleitte voor respect voor het ongeboren leven maar ook even zeer voor respect voor ieders mening. Eric en Herman Van Rompuy – de 20e-eeuwse incarnaties van de gebroeders Dechamps – bleven hameren op het grote taboe dat abortus was. Het Vaticaan en de Belgische bisschoppen schermden met hel en verdoemenis en de onbespreekbaarheid van zwangerschapsonderbreking. De proffen geneeskunde van de KULeuven noemden abortus zowat medisch onverantwoord. Gazet van Antwerpen, spreekbuis van conservatief rechts, had het onzalige idee om norbertijn Werenfried van Straaten – alias de spekpater – om diens mening te vragen. De spekpater, die overal communistische complotten zag, meende dat de legalisering van abortus de weg vrijmaakte naar de rehabilitatie van Hitler. En o ja, het Vlaams Blok was ook tegen. Maar die partij was eigenlijk tegen alles behalve Vlaamse onafhankelijkheid.
Zoals typisch voor het Belgisch politiek gebeuren geraakte de zaak natuurlijk niet opgelost vóór de jaarwissel met 1989. De vrijzinnige neuzen in Kamer en Senaat stonden uiteraard pro-abortus, vonden bondgenoten bij de Volksunie en enkele groenen, en brachten zo de christendemocraten en het Vlaams Blok in de minderheid. De kwestie sleepte intussen langer aan dan een doorsnee regeringsvorming. Bij premier Martens brak het angstzweet uit. De zomer ging voorbij, een nieuw parlementair jaar brak aan en pas in het voorjaar van 1990 kwam het effectief tot stemming. De CVP/PSC waren door hun coalitiepartners voor schut gezet; het wetsvoorstel had het gehaald. Maar nu moest Martens de finale hindernis nemen: Boudewijn overhalen om zijn handtekening onder de nieuwe wet te plaatsen.
Stricto senso was dit een formaliteit. Maar de koning had eerder al aan Martens laten weten dat zijn geweten hem ervan weerhield om te tekenen. Door zijn lange staat van dienst leek Boudewijn onaantastbaar. Met knikkende knieën trok de premier naar Laken. En effectief: er werd niets ondertekend. Snel moest er een oplossing worden gezocht. Gelukkig beschikte België over een zeer ruim interpreteerbare Grondwet. En zo werd Boudewijn via een constitutionele hocus-pocus voor 48 uur aan de kant geschoven, lang genoeg voor de voltallige regering om in naam van de afwezige vorst de abortuswet te bekrachtigen. De wet van 3 april 1990 is zowat de enige die niet door het geheel van de Belgische regering werd ondertekend. Het leek wel een goddelijke ironie dat uitgerekend de christendemocraten op die manier gedwongen werden om de abortusregeling letterlijk te onderschrijven.
Aan vrijzinnige zijde leek men door de krachttermen heen te zitten om deze toestand te verwoorden. Tot dan toe werd alle geschut gericht op de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en de katholieke personaliteiten en verenigingen. Nu kwam Boudewijn, en in het verlengde daarvan het hele koninklijk instituut, in de vrijzinnige vuurlinie te liggen. Een veertig jaar lang opgebouwd vertrouwen lag in scherven. De communicatiemedewerkers van de vrijzinnige verenigingen leken wel in overdrive te gaan. Ook kersvers HV-voorzitter Loccufier kon voor een keertje niet lachen. Het Humanistisch Vrijzinnig Vormingswerk, een spin-off van het Humanistisch Verbond, riep op tot troonsafstand: Boudewijn had zich immers als halve CVP-er geuit. Of nog erger: als aanhanger van het Davidsfonds, dat bij monde van voorzitter Lieven van Gerven regelrechte beledigingen aan het adres van de vrijzinnigen had geuit. De Unie Vrijzinnige Verenigingen meende dat de vorst, Tindemans-gewijs, de Grondwet als een vodje papier had beschouwd. Haar Franstalige tegenhanger, het Centre d’Action laïque, liet meteen weten haar kat te zullen sturen naar de gepland koninklijk jubileum. De Oudstudentenbond van de VUB dreigde ermee Boudewijns erelidmaatschap in te trekken – wat echter niet kon gebeuren omdat de koning helemaal geen OSB-erelid bleek te zijn. En zo had zowat iedere vrijzinnige vereniging, gaande van het August Vermeylenfonds en het Willemsfonds tot de HVV-afdeling van Langemark-Poelkapelle, een mening over het koninklijk manoeuvre.
Zette dit veel zoden aan de dijk? Enkele weken later was het voor alle betrokken partijen weer business as usual. Boudewijn was in zijn functies hersteld, Wilfried Martens zag voor een keertje zijn regering overeind blijven en de vrijzinnigen gingen over tot de quasi-heiligverklaring van Lucienne Herman-Michielsens, die in 1991 de Prijs Vrijzinnig Humanisme mocht ontvangen.
Door het plotse overlijden van Boudewijn in de zomer van 1993, en de collectieve zinsverbijstering die daarop volgde, leek de mini-Koningskwestie herleid te zijn tot een voetnoot in de Belgische politieke geschiedenis. Wat er in die bewuste dagen tussen vorst en premier werd gezegd blijft verhuld door het colloque singulier. Wat er tussen vrijzinnigen onderling werd gezegd is – meestal – minder verhuld. Er is dus hoop voor de historicus, die de zaken doortastender aanpakt dan ondergetekende.
Jimmy Koppen
De beeltenis van koning Boudewijn leende zich uitstekend voor postzegels, ansichtkaarten, blikken koekjestrommels en herdenkingsmunten. Deze bijzondere zijtak van het nationaal economisch gebeuren beleefde hoogdagen in het begin van de jaren ’90, toen de vorst gehuldigd werd om zijn veertigjarige staat van dienst, en min of meer op hetzelfde ogenblik zijn zestigste verjaardag vierde. Wie op zoek is naar een muntenset van stukken van 10 ECU, mooi verpakt in een etuitje met het 60-40 logo, of naar een stapeltje enveloppen met een niet-echt-gelijkende portrettekening van de gevierde aan de linkervoorzijde, kan een blik werpen op eBay. Occasioneel kwamen die dingen ook in andere instanties dan het BELvue-museum terecht. Op de schouw van een devote kloosterzuster bijvoorbeeld. Want het godsbesef van de vijfde koning der Belgen bevond zich buiten categorie, zeker wanneer het vergelijk met zijn illustere voorgangers wordt gemaakt. Veel verhalen doen hierover de ronde, en de meeste zijn waarschijnlijk juist. Terwijl de vorst over een rechtstreekse telefoonlijn met deus pantocrator beschikte – of op zijn minst met diens PR-verantwoordelijke kardinaal Suenens – kon hetzelfde moeilijk beweerd worden van de connectie met de vrijzinnige gemeenschap. Boudewijn respecteerde ongetwijfeld de vrijzinnig-humanistische landgenoten, maar zijn ideeën over bepaalde ethische dossiers stonden haaks op deze van de vrijzinnigen/humanisten/vrijdenkers/agnosten/atheïsten (schrappen wat niet past).
Boudewijns morele bezwaren om in 1990 de gestemde abortuswet te ondertekenen brachten het land in een politieke crisis. Het verhaal is bekend: omwille van gewetensbezwaren kon de kinderloze Boudewijn niet een wet ondertekenen het beëindigen van ongeboren leven zou legitimeren. De koninklijke weigering was echter de laatste hindernis in een ware calvarietocht, waar juristen, pilaarbijters, papenvreters, opiniemakers, populisten en occasioneel een Spaanse edeldame het grote gelijk probeerden te halen. Dit gebeurde enkele maanden vóór de 60-40 viering, zodat alle geproduceerde memorabilia ei zo na rechtstreeks op de rommelmarkten terechtkwamen. Het doorzagen van de poten van de troon werd verijdeld door Wilfried Martens, die daarvoor een vers blik constitutionele trucs had opengetrokken.
In feite was de kern van de zaak een Babylonische spraakverwarring. Want hoe kon ‘abortus’ immers worden gedefinieerd? Ging het hierbij om de vrije keuze van de vrouw of handelde zij hierdoor immoreel? Was abortus enkel maar toe te staan wanneer er gegronde medische of andere redenen voor waren? En wat met al die mannen, genre Willy Calewaert en Roger Lallemand, die dit recht steunden? Daardoor leek het wel alsof ze over abortus een promopraatje hielden. In tijden van twijfel kon er altijd naar het Strafwetboek worden gegrepen. Artikels 348 tot en met 353 waren duidelijk: ‘Hij die door spijzen, dranken, artsenij, door geweld of door enig ander middel opzettelijk vruchtafdrijving veroorzaakt bij een vrouw die daarin niet heeft toegestemd, wordt gestraft met opsluiting.’ Om alle misverstanden te vermijden: ook wanneer die zou gebeuren ‘bij een vrouw die daarin wel toestemde’ riskeerden de betrokkenen een gevangenisstraf van twee tot vijf jaar.
In 1923 werd in het parlement een reeks van discussies gevoerd over de ‘bevordering van anticonceptiva’ – met wat goede wil zou je kunnen stellen dat anticonceptiva een abortus veroorzaakten alvorens er van zwangerschap sprake was. Het is bijzonder interessant en soms zelfs wat vermakelijk om de debatten hierover in statige Paleis der Natie te lezen. In 1922 diende Henri Carton de Wiart, zowat de peetvader van de christendemocraten, een wetsvoorstel in om alle mogelijke propaganda die tot ‘vruchtafdrijving’ en anticonceptiva zou aanzetten te beteugelen. In de Kamer van Volksvertegenwoordigers haalden de eerste en tweede violen van de Katholieke Partij alles uit de kast om ‘de schaamteloze reclamemiddelen tot opzettelijke onvruchtbaarheid, in dagbladen, prospectussen en aankondigingen van allerlei aard’ te onderdrukken. Terzelfdertijd moest er worden opgetreden tegen de ‘gewetenloze speculanten’ die hun producten ‘verraderlijk’ in de woonhuizen hadden binnengesmokkeld die werden ‘uitgedacht en aangewend om dood te brengen waar het leven geboren werd’. Dit soort ‘propaganda’ diende trouwens enkel om ‘andermans driften te bevredingen’, dixit liberaal Justitieminister Fulgence Masson. Het wetsvoorstel werd vertaald naar artikels 383 en 384 van het Belgisch Strafwetboek. Tot 1973 was 'promotie' van voorbehoudsmiddelen bijgevolg illegaal, hoewel menig rubberproducent wel andere manieren vond om zijn producten aan de man te brengen.
Een van de grootste verdedigers van het wetsvoorstel was ene Valentin Brifaut, die vóór de Eerste Wereldoorlog nog secretaris was geweest van de Antivrijmetselaarsbond. Daarna werd hij een van de bezielers van de katholieke scouts en geraakte hij bevriend met de Brusselse striptekenaar Georges Remi alias Hergé. Deze laatste modelleerde vervolgens zijn creatie Kuifje naar Valentin – Tintin – Brifaut. Zoon Henry Brifaut hield zich ver van politiek verwijderd maar was des te meer in het scoutisme betrokken. Henry nam tijdens de Tweede Wereldoorlog een jonge scout onder zijn hoede: de hertog van Brabant. Later vervoegde ook de prins van Luik de groep.
Flash forward naar de jaren 1980. De hertog van Brabant is al lang Koning der Belgen. Zijn vader had het al te bont had gemaakt en tegen teveel schenen geschopt. Aan het slot van de Koningskwestie werd Leopold verplicht om zijn brugpensioen aan te vragen.
Intussen bleef abortus strafbaar. Dit weerhield ongewenst zwangere vrouwen er niet van om een citytrip naar Amsterdam te boeken. Het was nog altijd beter dan zeepwater te gebruiken, of dan creatief om te springen met een breinaald. Hulp kwam er vanuit de plaatselijke vrijzinnige verenigingen. Al dan niet geïnspireerd door passers en winkelhaken toerden sprekers doorheen het Vlaamse land met voordrachten over gezinsplanning. Achter gesloten deuren regelen ze vervoer naar het buitenland om er een abortus te laten uitvoeren. Zo nu en dan namen ze ook wel een urne met de gecremeerde resten van een dierbare overledene mee – om de simpele reden dat het toen in België niet toegestaan was om de as uit te strooien. Deze geëngageerde vrijwilligers waren steeds op hun hoede voor de ijverige BOB. De Bijzondere Opsporingsbrigade stuurde haar mannetjes uit die incognito de ‘voorlichtingsavonden’ van de vrijzinnige verenigingen bijwoonden. Door hun beige regenjassen en hun prominente rijkswachterssnor lukte het niet altijd even goed om onopvallend in het publiek op te gaan.
In Namen ging dokter Willy Peers een stapje verder. In de vroege jaren 1970 voerde hij een reeks van – uiteraard illegale – zwangerschapsonderbrekingen uit. Totdat hij in 1973 tegen de lamp liep. De zaak-Peers veroorzaakte een kantelmoment. De hopeloos achterhaalde artikels wat de ‘promotie’ van voorbehoedsmiddelen betrof werden uit het Strafwetboek gehaald. Maar wat met opzettelijke zwangerschapsonderbrekingen of abortus provocatus? De Antwerpse socialist Willy Calewaert had al in 1971 een wetsvoorstel ingediend om abortus te legaliseren. Zoals verwacht bleef dit zonder direct resultaat. De Katholieke Kerk wou er niet aan denken om zo een uiting van zedenverval te kunnen toestaan. Zo modern was ze met het Tweede Vaticaans Concilie nu ook weer niet geworden. Maar toch hadden Calewaert en Peers iets in beweging gezet. Ook de robuuste PVV-ster Lucienne Herman-Michielsens begon zich met de zaak te bemoeien, met in haar kielzog Roger Lallemand van de PS.
Na veel vijven en zessen kwam de abortuskwestie op het bord van de regeringen Martens.
Premier Wilfried Martens, wiens brillenglazen per legislatuur alleen maar in omvang leken toe te nemen, zat met de zaak verveeld. Zijn Christelijke Volkspartij was de hoeder van katholieke volksgeest van de Vlaming – zo leek het althans toch in die jaren. In vrijzinnige middens was ‘CVP-er’ haast een scheldwoord, dat evenzeer beledigend was als ‘tsjeef’, ‘kaloot’ of ‘sis’. Aan vrijzinnige zijde was de ergernis over de vermaledijde ‘CVP-staat’ groot. Subtiliteit en nuances waren soms zoek: één van de tijdschriften van de Humanistische Jongeren ging ergens in de jaren 1970 ooit de deur uit met een afbeelding van Leo Tindemans, omgeven door hakenkruisen.
Tegen het einde van de jaren 1980 leek het tij te keren. De doorsnee Vlaming trok zich veel minder van de katholieke besognes aan dan een generatie eerder, en op politiek vlak maakten ambetanteriken zoals Guy Verhofstadt, José Happart en de rooie rakkers van De Morgen het de CVP-hegemonie knap lastig. Maar toch: op cruciale momenten werd het katholiek karakter van Vlaanderen in de verf gezet. Zo hadden de vrijzinnige verenigingen het pausbezoek van mei 1985 nauwelijks verteerd. Johannes Paulus II werd door de gestelde lichamen als een halve rockster onthaald, hoewel de georganiseerde vrijzinnigheid kosten nog moeite spaarde om haar ongenoegen te laten blijken. Een astronomisch bedrag aan verzendkosten werd betaald om protestbrieven aan allerhande instanties te bezorgen, maar tevergeefs. Het was tegen die achtergrond dat een zwaarwichtig ethisch dossier als abortus op tafel kwam.
In het parlement leek het alsof het ene wetsvoorstel na het andere werd ingediend om de kwestie uit de onwettigheid te halen. De inkt van het voorstel van Lallemand was nog niet droog of daar stond Léona Detiège al met haar ideeën. Nog in 1987 bezwoer de CVP dat abortus te allen tijden verboden moest blijven. Tenzij de zwangerschap ernstige en blijvende schade voor de vrouw zou inhouden. De abortuskwestie joeg niet enkel de christendemocraten in de gordijnen. Toeval of niet, maar de nacht vóórdat Roger Lallemand een praatje over de zaak zou houden in de maçonnieke beslotenheid van de Lakensestraat in Brussel ging er een bom af. In een straal van meerdere meters sloegen alle ruiten aan diggelen. De daders werden trouwens nooit gevonden. Sommigen dachten dat de CCC erachter zat: de communisten moesten traditioneel niets van de salonsocialisten van het Grootoosten weten. Anderen wezen een beschuldigende vinger richting Pro Vita. De militante anti-abortusliga kon niet meteen van fijnzinnigheid verdacht worden. In die jaren stuurden ze zelfs foto’s van geaborteerde foetussen naar de krantenredacties om de nodige horror op te wekken. Zelfs de meest rabiate kattekoppen van de CVP waren koorknapen vergeleken met de fundamentalisten van Pro Vita. Hoe dan ook: had het springtuig haar impact een half metertje meer naar rechts gekend dan had deze de gasleiding geraakt. Om de woorden van Grootmeester Sylvain Loccufier te parafraseren: de halve straat was dan in de lucht gegaan.
Intussen was Wilfried Martens aan zijn achtste regering begonnen, met de steun van de PS, SP en de Volksunie. Gesmeed door onderhandelaar Jean-Luc Dehaene werd er, in de finale nacht vóór de afkondiging van het regeerakkoord, nog drie uur gepalaverd over de abortuskwestie. Het finale wetsvoorstel van Lallemand en Herman-Michielsens was immers op 19 april 1988 neergelegd. De nieuwe regering nam zich voor om, vóór het einde van het jaar, met een oplossing te komen. Vanaf dan werd de uitputtingsslag tussen voor- en tegenstanders in de media uitgevochten. Partijvoorzitters, would-be partijvoorzitters, eerste- en tweederangs opiniemakers en zo nu en dan een verloren gelopen academicus kregen een microfoon onder de neus geduwd om hun mening over deze delicate kwestie met het volk te delen.
Jaak Gabriëls – toen Volksunie, later VLD en nu vergetelheid – pleitte voor respect voor het ongeboren leven maar ook even zeer voor respect voor ieders mening. Eric en Herman Van Rompuy – de 20e-eeuwse incarnaties van de gebroeders Dechamps – bleven hameren op het grote taboe dat abortus was. Het Vaticaan en de Belgische bisschoppen schermden met hel en verdoemenis en de onbespreekbaarheid van zwangerschapsonderbreking. De proffen geneeskunde van de KULeuven noemden abortus zowat medisch onverantwoord. Gazet van Antwerpen, spreekbuis van conservatief rechts, had het onzalige idee om norbertijn Werenfried van Straaten – alias de spekpater – om diens mening te vragen. De spekpater, die overal communistische complotten zag, meende dat de legalisering van abortus de weg vrijmaakte naar de rehabilitatie van Hitler. En o ja, het Vlaams Blok was ook tegen. Maar die partij was eigenlijk tegen alles behalve Vlaamse onafhankelijkheid.
Zoals typisch voor het Belgisch politiek gebeuren geraakte de zaak natuurlijk niet opgelost vóór de jaarwissel met 1989. De vrijzinnige neuzen in Kamer en Senaat stonden uiteraard pro-abortus, vonden bondgenoten bij de Volksunie en enkele groenen, en brachten zo de christendemocraten en het Vlaams Blok in de minderheid. De kwestie sleepte intussen langer aan dan een doorsnee regeringsvorming. Bij premier Martens brak het angstzweet uit. De zomer ging voorbij, een nieuw parlementair jaar brak aan en pas in het voorjaar van 1990 kwam het effectief tot stemming. De CVP/PSC waren door hun coalitiepartners voor schut gezet; het wetsvoorstel had het gehaald. Maar nu moest Martens de finale hindernis nemen: Boudewijn overhalen om zijn handtekening onder de nieuwe wet te plaatsen.
Stricto senso was dit een formaliteit. Maar de koning had eerder al aan Martens laten weten dat zijn geweten hem ervan weerhield om te tekenen. Door zijn lange staat van dienst leek Boudewijn onaantastbaar. Met knikkende knieën trok de premier naar Laken. En effectief: er werd niets ondertekend. Snel moest er een oplossing worden gezocht. Gelukkig beschikte België over een zeer ruim interpreteerbare Grondwet. En zo werd Boudewijn via een constitutionele hocus-pocus voor 48 uur aan de kant geschoven, lang genoeg voor de voltallige regering om in naam van de afwezige vorst de abortuswet te bekrachtigen. De wet van 3 april 1990 is zowat de enige die niet door het geheel van de Belgische regering werd ondertekend. Het leek wel een goddelijke ironie dat uitgerekend de christendemocraten op die manier gedwongen werden om de abortusregeling letterlijk te onderschrijven.
Aan vrijzinnige zijde leek men door de krachttermen heen te zitten om deze toestand te verwoorden. Tot dan toe werd alle geschut gericht op de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en de katholieke personaliteiten en verenigingen. Nu kwam Boudewijn, en in het verlengde daarvan het hele koninklijk instituut, in de vrijzinnige vuurlinie te liggen. Een veertig jaar lang opgebouwd vertrouwen lag in scherven. De communicatiemedewerkers van de vrijzinnige verenigingen leken wel in overdrive te gaan. Ook kersvers HV-voorzitter Loccufier kon voor een keertje niet lachen. Het Humanistisch Vrijzinnig Vormingswerk, een spin-off van het Humanistisch Verbond, riep op tot troonsafstand: Boudewijn had zich immers als halve CVP-er geuit. Of nog erger: als aanhanger van het Davidsfonds, dat bij monde van voorzitter Lieven van Gerven regelrechte beledigingen aan het adres van de vrijzinnigen had geuit. De Unie Vrijzinnige Verenigingen meende dat de vorst, Tindemans-gewijs, de Grondwet als een vodje papier had beschouwd. Haar Franstalige tegenhanger, het Centre d’Action laïque, liet meteen weten haar kat te zullen sturen naar de gepland koninklijk jubileum. De Oudstudentenbond van de VUB dreigde ermee Boudewijns erelidmaatschap in te trekken – wat echter niet kon gebeuren omdat de koning helemaal geen OSB-erelid bleek te zijn. En zo had zowat iedere vrijzinnige vereniging, gaande van het August Vermeylenfonds en het Willemsfonds tot de HVV-afdeling van Langemark-Poelkapelle, een mening over het koninklijk manoeuvre.
Zette dit veel zoden aan de dijk? Enkele weken later was het voor alle betrokken partijen weer business as usual. Boudewijn was in zijn functies hersteld, Wilfried Martens zag voor een keertje zijn regering overeind blijven en de vrijzinnigen gingen over tot de quasi-heiligverklaring van Lucienne Herman-Michielsens, die in 1991 de Prijs Vrijzinnig Humanisme mocht ontvangen.
Door het plotse overlijden van Boudewijn in de zomer van 1993, en de collectieve zinsverbijstering die daarop volgde, leek de mini-Koningskwestie herleid te zijn tot een voetnoot in de Belgische politieke geschiedenis. Wat er in die bewuste dagen tussen vorst en premier werd gezegd blijft verhuld door het colloque singulier. Wat er tussen vrijzinnigen onderling werd gezegd is – meestal – minder verhuld. Er is dus hoop voor de historicus, die de zaken doortastender aanpakt dan ondergetekende.
Jimmy Koppen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten