Alles over vrijmetselarij en genootschappen: geschiedenis, reviews, weblinks.
woensdag 20 maart 2013
dinsdag 19 maart 2013
Recensie 'Dromen van een nieuwe samenleving'
Bij
Larcier verscheen het doctoraal proefschrift over Edmond Picard van Bart Coppein in boekvorm. Het doet oneer aan de grote intellectuele arbeid van deze
historicus om dit boek als louter een biografie te omschrijven, want het is meer dan
dat. Leven en werken van Picard worden er bekeken als ‘kapstok’ waaraan de
volledige politieke, sociale, institutionele en juridische geschiedenis van
België van de late 19e en vroege 20e eeuw wordt opgehangen.
Het resultaat is een bijzonder erudiet en zeer degelijk werk, dat een welkome
aanvulling is in de bibliografie van de Belgische geschiedenis.
Edmond
Picard (1836-1924) was zonder twijfel een van de grootste juristen uit de
Belgische geschiedenis. Zijn naam kan samen met deze van François Laurent,
Jules van den Heuvel of Jules Lejeune worden genoemd. Als publicist was Picard
‘larger than life’: zijn bibliografie omvat tientallen werken, vaak opgesplitst
in verschillende volumes. Hij was de drijvende kracht achter de Pandectes belges, een reeks die nog na
zijn dood werd verdergezet en in 1933 werd afgeklokt op 136 boekdelen. De reeks
is in alle opzichten indrukwekkend: zowat ieder trefwoord uit de Belgische
rechtspraak van de 19e en begin 20e eeuw wordt hierin
uitvoerig toegelicht en geanalyseerd. Niet zelden vormden de door Picard
geschreven inleidingen van de verschillende delen aparte essays of zelfs
pseudo-romans, geïnspireerd door rechtsfilosofie en –praktijk of actuele
maatschappelijke en ideologische kwesties. Ook de persoonlijkheid van Picard
oversteeg zijn capaciteiten als jurist. Een blik op zijn biografie illustreert
deze veelzijdigheid. Op school leerde hij Charles Woeste en Charles Graux
kennen; tijdens zijn studententijd was hij bevriend met George Frère, zoon van
Walthère Frère-Orban.
Zijn
vader, François-David Picard, was trouwens een vriend van Pierre-Théodore
Verhaegen met wie hij de Brusselse loge van Les Amis Philanthropes deelde.
Bovendien woonden zowel het gezin Picard als Verhaegen in dezelfde
Miniemenstraat. Vader Picard was niet overdreven gelovig of antiklerikaal, en
een van Edmonds zussen trad toe tot de ursulinen. Edmond Picard zelf was
antiklerikaal maar geen vrijmetselaar,
en mogelijk was dit een van de redenen waarom hij, tot zijn eigen frustratie,
nooit tot hoogleraar aan de ULB werd benoemd. Wel doceerde hij aan de
kortstondige Université Nouvelle, die in 1894 ontstond uit een scheuring binnen
de ULB.
Na
een omzwerving op zee – hij behaalde het diploma van tweede luitenant op de
lange omvaart – volgde hij aan de ULB de rechtenopleiding, werd in 1860 doctor
in de rechten, en werd aan de Brusselse balie stagair van Jules Lejeune. Dank zij
zijn huwelijk met een telg uit de welstellende industriëlenfamilie Olin kon
Picard zich een ‘somptueuze’ levensstijl veroorloven, onder meer weergegeven
door een legendarische voorliefde voor bourgognewijnen. Van 1880 tot zijn
ontslag in 1919 was hij advocaat aan het Hof van Cassatie, waar hij onder meer
in het gezelschap was van Auguste Beernaert, Charles Woeste, Charles-Xavier
Sainctelette en Emile Demot. Onder zijn stagairs rekenen we de grote christendemocraat
Henry Carton de Wiart; Jules Destrée, onsterfelijk geworden door zijn open
brief aan Albert I; Maurice Maeterlinck, België’s enige Nobelprijswinnaar
Literatuur; Emile Verhaeren; en Paul Otlet, die alle kennis ter wereld op
fiches wenste te verzamelen en later samen met Henri La Fontaine – ook stagair
van Picard – het Mundaneum in het leven riep.
Picard
schreef en redigeerde veel, enorm veel. Alleen al in de krant Le Peuple verschenen vijfhonderd (!)
artikels van zijn hand. Vaak schreef hij over de tekortkomingen van de
Belgische wetgeving, met tal van absurde wetten die, louter terminologisch,
niet zelden geen steek hielden. In zijn ogen moesten politici zich met meer
kennis van zaken met de wetgeving bezighouden en zich daarbij op
wetenschappelijk en juridisch vlak degelijk laten adviseren. Maar dit was
utopisch omdat politici nu eenmaal niet werden verkozen omwille van hun
kwaliteiten als wetgever.
Picards
interesseveld was breder dan enkel juridische aangelegenheden: zo was hij ook
verbonden aan verschillende literaire tijdschriften, trachtte tevergeefs een
nevencarrière als theaterauteur van de grond te krijgen en was hij overtuigd
wagneriaan en kunstliefhebber. Op politiek vlak pleitte hij voor algemeen
stemrecht en had hij een grondige hekel aan doctrinaire liberalen. In 1894
verscheen hij op de BWP-lijst en werd hij nadien door de partij gecoöpteerd
naar de Senaat. Tussen 1898 en 1900 zou Picard trouwens de enige socialistische
senator zijn. Als republikeins politicus volgde hij een zeer eigenzinnige koers,
en zijn pleidooi voor luxe was ook niet meteen socialistisch te noemen. Meer
dan eens riep hij op om de Senaat te moderniseren, want veel zinnigs gebeurde
er eigenlijk niet in de hoge vergadering. In feite is er op dat vlak sinds de
tijd van Picard maar weinig veranderd. Ook vroeg hij zich openlijk af waarom de
graaf van Vlaanderen, broer van Leopold II, in hemelsnaam een dotatie moest
krijgen. Eigenlijk is het in hoofdzaak aan partijleider Emile Vandervelde toe
te schrijven dat Picard het zo lang in de Senaat heeft uitgehouden.
Picard
was gespecialiseerd in onteigingsrecht, intellectueel eigendomsrecht en
zeerecht, maar profileerde zich ook in Vlaamse aangelegenheden. Toen in 1872 de
Vlaamse arbeider Jozef Schoep in eerste aanleg werd veroordeeld – omdat deze
geweigerd had om in Sint-Jans-Molenbeek in het Frans aangifte te doen van de
geboorte van zijn zoon – werd de man in Cassatie door Picard verdedigd. Hoewel
de veroordeling van kracht bleef, werd met de zaak wel de politieke gemoederen
geroerd. Zeer snel volgde de eerste echte taalwet op de strafrechtspleging.
Picard kreeg – ongewild misschien – een heldenstatus binnen de Vlaamse
Beweging. Het was bijgevolg meer dan symbolisch dat hij in 1891, bij de
oprichting van het Vlaams Pleitgenootschap bij de balie van Brussel, meteen als
erevoorzitter werd voorgedragen.
Toch
blijft het geloof in Picards logelidmaatschap hardnekkig in maçonnieke kringen.
Nog in het meest recente nummer van de Acta
Macionica van de RGLB werd in een artikel over antimaçonniek extreem-rechts
tijdens het Interbellum nog verwezen naar de antisemiet en vrijmetselaar
Picard. Hoewel dat laatste dus niet klopte, was het eerste helaas wel waar. Dat
Picard na 1900 hoe langer hoe meer in sociaal en politiek isolement terecht
kwam, was grotendeels aan hemzelf te wijtem. Maar het is zijn antisemitisme dat
zijn nagedachtenis heeft bezoedeld. In zekere zin wil het boek van Bart Coppein
een herwaardering van Picard voorstellen, of ten minste toch zijn ideologie in
de correcte context plaatsen. Echt netjes kunnen we sowieso Picards essay Le droit et la race niet noemen. Daarin
interpreteerde Picard de wereldgeschiedenis als het aanslepend conflict tussen
ariërs en semieten, en stoorde hij zich mateloos aan het zogenaamd ‘joods
kapitalisme’. Picard stelde dat het semitische ras immuun was aan beschaving en
vooruitgang, terwijl de ariërs alle dynamiek in zich hadden. Intussen kregen de
joden de journalistiek, de beurzen en de haute finance in hun greep. Vanuit
Picards antisemitisme was het typerend dat hij, als een van de weinige
Belgische intellectuelen, weigerde om publiekelijk zijn steun te betuigen aan
Emile Zola. Het was immers Zola die met het pamflet J’accuse de verdediging van Alfred Dreyfus op zich nam. Nog in 1922
had Picard het over het gevaar van de joodse plutocratie of grootkapitaal. Deze
terminologie zouden we niet veel later ook bij de nazi’s terugvinden.
Toch
mag Picard zeker niet als alleenstaand geval worden bekeken. Ook Jules Destrée en
zelfs Karl Marx waren om een anti-joodse uitspraak meer of minder niet
verlegen. Bovendien haalde hij de antisemitische mosterd vooral in het
buitenland. Bij de Fransman Edouard Drumont bijvoorbeeld, boegbeeld van de
anti-dreyfusards. Ook was Picards antisemitische raciaal en niet religieus van
aard en sprak hij in algemene termen, zonder daarbij concrete joodse personen
te viseren. In hetzelfde register beschouwde hij de zwarten ook ondergeschikt
aan de blanken. Ten slotte was dit antisemitisme een onderdeel van Picards
nationalisme, dat zo een beetje als de ‘âme belge’, de ‘Belgische volksgeest’,
kon worden bekeken. Het was die volksgeest die Vlamingen en Walen deelden. Ook
bij Henri Pirenne is deze vorm van ‘eeuwigdurend België’ terug te vinden.
Coppeins
boek richt zich duidelijk tot de lezer met kennis van zaken. Namen van
politici, ideologen en juristen worden nauw in het verhaal betrokken en echter
niet altijd even grondig geduid. Ook konden bepaalde passages misschien nog
intenser worden onderbouwd, door bijvoorbeeld Léon Poliakov of Benedict
Anderson in het hoofdstuk over antisemitisme en nationalisme te betrekken. Hoewel vrijmetselarij – en terecht – maar in
de marge van dit verhaal aan bod komt, maakt de auteur een kleine misvatting
wanneer hij het heeft over Henri La Fontaine en diens betrokkenheid bij Le
Droit Humain. In tegenstelling tot wat er in het boek staat was La Fontaine al
in 1912 als Achtbare Meester van Les Amis Philanthropes betrokken bij het
ontstaan van de eerste gemengde loge. Later zal deze opgaan in de Belgische
Federatie van Le Droit Humain. Dit zijn echter allemaal maar details die niets
afdoen aan de grote waarde van deze publicatie.
Bart
Coppein, Dromen van een nieuwe
samenleving. Intellectuele biografie van Edmond Picard. Brussel, Larcier,
2011, 423 p.
vrijdag 8 maart 2013
Duivelsversen
Bron: Gazet van Antwerpen, 20 april 1989. |
Salman Rushdie publiceerde in 1988 zijn roman The Satanic Verses, wat meteen een instant-klassieker werd... en niet om de redenen die we normaal aan een roman zouden toeschrijven. Het verhaal werd gezien als een belediging van de islam en in februari 1989 sprak ayatollah Khomeini een fatwa over Rushdie uit, die vervolgens enige jaren min of meer ondergedoken moest leven. De protesten vanuit bepaalde islamitische hoek waren ver buiten alle proporties, en meer dan een vertaler van Rushdie's roman werd omgebracht in vlagen van totale zinsverbijstering. Dat ontging ook het Grootoosten van België niet. Bij wijze van hoge uitzondering werd er einde april 1989 een persbericht uitgeschreven dat het recht op vrije meningsuiting onderstreepte.
vrijdag 1 maart 2013
Vrijmetselarij en vrijzinnigheid
Niet zelden worden vrijmetselarij en vrijzinnigheid aan elkaar gekoppeld en zelfs gelijkgesteld. Dat er van beide termen geen echte volledige en waterdichte definitie bestaat kan hiertoe bijdragen. Toevallig stootte ik op een krantenknipsel uit De Morgen van 21 december 1992, waarin Herman Van Rompuy - vandaag President van de Europese Raad, toen voorzitter van de CVP - eveneens die connectie maakt.
Abonneren op:
Posts (Atom)