Alles over vrijmetselarij en genootschappen: geschiedenis, reviews, weblinks.

maandag 15 juni 2009

ICHF 2009

Tijdens het laatste weekend van mei scheen de zon boven Edinburgh bijzonder hevig en warm; genoeg aanleiding voor de locals om alle vestimentaire regels van goed fatsoen overboord te smijten.  Trinny en Susannah zouden overuren moeten maken om de hoeveelheden foute kleurencombinaties, slechtzinnende shorts met daaronder sokken in sandalen en vormeloze en veel te kleine soutiens uit het straatbeeld te bannen. Gelukkig werd ik daar niet al te veel mee geconfronteerd aangezien ik, afgeschermd van deze bedenkelijke profane wereld, drie dagen lang vanaf 9 uur de papers van de International Conference on the History of Freemasonry bijwoonde.

De tweede editie van deze ICHF was met een tachtigtal papers opnieuw een gevulde boterham. Net als twee jaar geleden stelde de Grandlodge of Scotland haar lokalen aan George Street in Edinburgh ter beschikking voor deze hoogdagen van het wetenschappelijk onderzoek naar vrijmetselarij. En de klemtoon lag tussen 29 en 31 mei zeker op dat wetenschappelijke luik, meer dan in 2007. Ik herinner mij nog de hobby-maçonnologen die er een onloshangend en persoonlijk verhaal kwamen vertellen over zaken die allang waren geweten. Hoogtepunt toen (en dit is cynisch te interpreteren) was de paper waarin het kerkhof van Glasgow als één grote maçonnieke footprint werd beschouwd. Maar goed, dit keer was de selectie van de proposals strenger – of moet ik zeggen: dit keer was er een selectie. Naar verluid werden papers waarin de missing links tussen vrijmetselarij en de oude beschavingen op Sirius werden gelegd niet aanvaard. Het gevolg was een kwalitatief hoogstaande driedaagse, met hier en daar een aantal uitschieters. Mindere momenten waren echter niet uit te sluiten. Voor de rest was er niet zoveel verschil met twee jaar geleden: er was ’s ochtends voor aanvang nog steeds geen koffie of thee te bespeuren; de enigszins aftandse toiletten – hoewel in aanwezigheid van royal Doulton-urinoirs – deden ook weer mee;  en de gedenkpenning en het certificaat van aanwezigheid werden opnieuw uitgereikt aan toeschouwers en sprekers, hoewel deze laatsten het niet moesten doen met het heupflesje als bedankje voor de paper (mijn ding ligt hier nog ergens in een schuif: hoog tijd om het op ebay te zetten). De nep-lederen conferentietas werd vervangen door een katoenen exemplaar (handwas) hoewel het inschrijvingsgeld met 250 pond – ook voor de sprekers – aan de hoge kant bleef. En ja, ook het obligate galadiner op zaterdagavond stond opnieuw op het programma: ik besteed wel een andere post om dit evenement in detail weer te geven.
Door het inroepen van de Grandlodge als locatie voor een wetenschappelijke conferentie loop je als organisatie (in casu: University of Sheffield) wel het risico de objectiviteit in het gedrang te brengen: je houdt een academisch congres over het catholicisme immers ook niet in een kerk. Bijgevolg kunnen de ‘maçonnologen’ niet helemaal de toegang worden ontzegd. Hoewel: het viel mij op dat het aantal hobby-isten in het publiek dit keer erg meeviel. Geen Jessica Harland-Jacobs, Jan Snoeck,  James Stevens Curl, Margareth Jacobs of Antonio Ferrer-Benimeli dit keer, wel opnieuw Andrew Prescott, Malcolm Davies, Róbert Péter en John Acaster – hoewel niet altijd als sprekers – en Andreas Önnerfors als directeur van de Centre for Research into Freemasonry and Fraternalism van Sheffield als centraal figuur.  Desondanks waren er toch een aantal schoonheidsfoutjes in de organisatie te bespeuren; een last minute herschikking van het programma had tot gevolg dat sommige sprekers niet opdaagden op het moment dat ze werden verwacht en bepaalde sessies bleken plots dubbel geboekt op het vlak van voorzitter. Het was mij ook niet duidelijk wie nu precies de eindverantwoordelijkheid voor praktische organisatie en inhoud droeg.
Ik heb toch wel naar dit evenement uitgekeken: door het brengen van een paper (“The conspiracy of Freemasons, Jews and Communists”) de presentatie van mijn eigen onderzoek, het voorzitten van een sessie (over Afro-Amerikaanse vrijmetselarij), het opstellen van een ‘poster’ met een schematische weergave van het doctoraat was er toch wel wat voorbereidingswerk nodig. Dat verklaart waarschijnlijk het feit dat ik, enkele nachten voordien, van Cécile Révauger en haar Dictionnaire over 18e-eeuwse vrijmetselarij heb gedroomd – en badend in het angstzweet ben wakker geworden.
Het was bijzonder aangenaam een aantal oude bekenden tegen te komen: Chris Hodapp, auteur van Freemasons for Dummies liep voor de gelegenheid met een vrij opvallende das rond waarop een cover-collage van vertalingen van dit boek was weergegeven – leuk om jezelf daarin terug te vinden;  Jim Daniel als ceremoniemeester van dienst herhaalde dezelfde grapjes als tijdens de vorige editie en Matthew Scanlan, Harriet Sandvall, Natalie Bayer, Robert Collis en Diane Clements had ik al eerder in gelijkaardige geleerde contreien ontmoet. De tweede editie van de ICHF had Robert Burns, vrijmetselaar en Schotlands nationale bard, tot centraal thema genoemen. We werden bijgevolg regelmatig met de man in kwestie – of zijn schootsvel – om de oren geslagen. Effectief: de conferentie werd onder doedelzakgeblaas geopend met de onthulling van ’s mans schootsvel. Of beter gezegd: wat ervan overbleef. De earl of Elgin, beschermheer van de conferentie, werd bij gelegenheid opgetrommeld om een huldewoord te brengen. De man met de gezegende leeftijd zou trouwens in de loop van het weekend nog een paar keer ten tonele worden gevoerd om een gedichtje of een tekstje voor te brengen.Hulde ook voor Andreas Önnerfors, die namens Sheffield een erkenning van de Reguliere Grootloge van Italië in ontvangst mocht nemen. Het welkomsconcert op donderdagavond sloeg ik over om met de plenary lecture van Pierre-Yves Beaurepaire (Institut Universitaire de France – “Researching Freemasonry in the 21th century: chances and challenges”) om vrijdagochtend meteen het congres aan te vatten. Beaurepaire bracht zijn versie van het niet altijd even volledige verhaal dat Jan Snoeck twee jaar eerder als openingsvoordracht presenteerde. Beaurepaire kon echter niet helemaal de verwachtingen invullen: status quaestionis van de 18e-eeuwse situatie was, vanzelfsprekend, actueel maar voor meer recente onderzoeksperiodes was zijn visie toch niet altijd even up to date. Daarna volgden 3 parallelle sessies, met telkens 2 tot 4 papers. Henrik Bogdan (universiteit van Göteborg) zou aan het einde van de dag een plenary lecture rond “Freemasonry and popular culture” brengen, maar kon niet aanwezig zijn. In extremis werd een aardige dame opgetrommeld die het vrijgekomen uurtje mocht invullen met haar verhaal hoe ze tot  haar biografie van Robert Burns was gekomen. 
En meteen waren we bij het dieptepunt van de conferentie aanbeland. Een chemica die in haar vrijetijd, over een periode van vijftig jaar, een biografie neerpend, zonder enige historische vorming of echte maçonnieke kennis, start al onder een slecht gesternte. De dame zong liedjes van Burns om in de sfeer te geraken, voerde eigenlijk een toneelstukje op waarbij ze passages uit haar eigen leven de revue liet passeren en stelde zich de vraag of de stand van de sterren daadwerkelijk in verband stond met de geboorte van de Schotse bard. Ik heb het antwoord niet afgewacht en ben stilletjes naar buiten geslopen. Op zo een moment zou je haast willen dat je een rookpauze nodig had! In een andere context was deze presentatie zeker best te genieten geweest, maar niet op een academisch congres. Nadien presenteerden de doctorandi nog kort hun eigen onderzoek; dit had wel wat langer mogen en was best niet helemaal aan het einde van een lange dag geplaatst aangezien de interesse van het publiek toch zeker groot was.
Zaterdag 30 mei opende met een schitterende plenary lecture van William D. Moore (University of North Carolina Wilmington) over vrijmetselaars en geiten: ik zal hieraan nog een aparte post besteden. Later op de dag volgde de eigen sessie “Freemasonry imagined: national, international, antinational” waar Jeffrey Tyssens (“Bacillus Gallicus: Nationality and anti-Masonic Discourse in the Early American Republic”), Anaïs Maes (“The birth of the Belgian nation state: Masonic “national” discourses”), Petri Mirala (“Irish Freemasonry: from radicalism to loyalism”) en mijzelf, al zeg ik het zelf, de eer van de eer van de Vrije Universiteit Brussel in het algemeen en van de Interdisciplinaire Onderzoeksgroep Vrijmetselarij in het bijzonder hoog hielden, met felicitaties van Andrew Prescott. Onbegrijpelijk dat onze collega’s van de Université Libre de Bruxelles dit congres oversloegen.Zondag 31 mei kenmerkte zich met enig absenteïsme tijdens de plenary lecture van Valentina Bold (University of Glasgow) over... Robert Burns. Ik moet toegeven dat ik voor de rest alle andere papers over deze man systematisch heb ontweken. Deze voordracht kon mij niet echt boeien; louter literaire thema’s liggen mij niet. Groot was het contrast met de paper van J. Scott Kenny (“Pragmatic constructions of history among Freemasons”), die later op de dag tijdens de laatste sessie werd gegeven. De spreker bracht een fascinerend verhaal over de problematische omgang van vrijmetselaars met hun eigen verleden en verdiende haast om daarmee een plenary lecture te vullen. De conferentie werd nadien afgesloten door Andrew Prescott, Önnerfors’ voorganger in Sheffield, nu verbonden aan de University of Lampeter, die met “Tinsel and glitter and high-sounding titles: thinking about Freemasonry in the age of Robert Burns” een meesterlijke en haast geniale lecture gaf – een waardige afsluiter om over na te denken op de weg naar huis.
Mijzelf

Het schootsvel (rechts) van Robert Burns (links


Over twee jaar zou de ICHF doorgaan in Alexandria, Virginia, niet ver van Washington DC. Ten minste, als de formule zoals ze nu bestaat niet wordt aangepast.
Grand Lodge of Scotland




woensdag 3 juni 2009

call for papers Bordeaux

'Women and freemasonry since the Enlightenment'  - Bordeaux, 17-19 June 2010 - Call for papers

Today women are still largely absent from Masonic lodges. Yet few rational arguments can be summoned to account for such an exclusion. The argument of tradition, which is the most frequently put forward, only holds for Anderson's Constitutions as no such explicit ban against women can be found in the Old Charges. The significance of Elisabeth Aldworth St Leger's initiation by an Irish Lodge is probably more symbolical than historical as it was a single occurrence never repeated. Yet the event was never denied by the Irish masons at the time, although it probably deterred the "brethren" from renewing the experience and mostly reinforced their convictions on the issue of female initiation. Women however did enter the lodges afterwards, first in the lodges of adoption, and later in co-masonry as well as specific female lodges.

The lodges of adoption have sometimes been considered as a low key form of masonry, a kind of ersatz masonry meant to humour women. Yet their importance and significance should not be underplayed as Margaret Jacob and Janet Burke in particular have recently shown. The lodges of adoption which emerged in Holland and France during the Enlightenment highlight the main features of women's commitment in those days, with the same limitations, namely the elitist and aristocratic component. Yet they conveyed some important values, let alone possibly through their rituals, and they allowed women to play an unprecedented part in the public sphere, not unlike the celebrated "French salons".

We may wonder whether those lodges merely reflected the society of their time or whether they anticipated and even encouraged the emancipation of women. How emblematical are they of Enlightenment sociability? Quite significantly the adoption lodges lost lustre at the same time as the Enlightenment. When they emerged again as the Eastern Star in the United States in the following century they were quite different. The nineteenth century Masonic world was predominantly a male one and it would be interesting to find the reasons why. One has to wait till the end of the 19th century to find a female presence again in Masonic lodges with women such as Annie Besant, Madame Blavatsky, Clémence Royer or Louise Michel, sometimes in close connection with the Theosophical Society, as in the case of Annie Besant.

The conference shall endeavour to identify the main evolutions in women's commitment, both through co masonry, which appeared at the end of the nineteenth century and through female lodges which date back to the twentieth century only. All those women fought for equality, but some hoped to reach it alongside with men while others opted for autonomy in separate lodges. We shall try to understand those choices both in terms of structures and rituals. We shall focus on the social composition of co masonry and women's lodges, and try to assess how far they committed themselves to the society of their time or preferred to remain discreet. Women's' lodges developed in some countries only, we shall try to suggest possible explanations for such disparity. Lodges and Grand Lodges as well as individual itineraries will be studied.

The different factors of exclusion need to be addressed:
- the cultural, social and political factor. Is there a direct link between the development of co masonry and women's lodges on the one hand and social progress, women's emancipation and strong feminist movements in the twentieth and twenty first centuries? Why do Scandinavian countries, which have become respectful of women's rights, or the United Kingdom, the Suffragettes' country which enfranchised women long before France, lag behind in terms of female initiation?
- the religious factor. How far does the religious context inform the issue of women's initiation? Can one identify different attitudes in Catholic, Protestant, Islamic or Orthodox countries?
- the Masonic factor : the rift between English speaking freemasonry and "liberal" freemasonry dates back to 1877, when the Grand Orient de France decided to grant complete liberty of conscience to its members instead of imposing a belief in the Supreme being. Curiously enough the issue of women's admission into freemasonry has also been a dividing one ever since that time. English speaking Grand Lodges and their affiliates exclude women, whereas "liberal" ones accept the idea of initiation, even if the statement needs to be qualified for the latter.

Several levels of exclusion can be identified today : women can either be considered as unfit for initiation, which is still officially the case in the United Kingdom, the USA and in all the Grand Lodges which pay allegiance to the United Grand Lodge of England and in the Prince Hall Grand Lodges, or their presence can be accepted and encouraged but in separate organizations, not considered as Masonic but meant to enhance the male lodges through their charity work: this is the case of the Eastern Star chapters. As to the Women Freemasons, they are still deprived of official recognition by the United Grand Lodge of England. Finally, the "liberal" Grand Lodges are themselves divided on the issue of women's admission into the lodges. Some have opted for co masonry; others have put the admission of women on the agenda, while others reject the very notion.
How far can one speak of Masonic universalism, how far does gender inform the Masonic issue? The conference purpose is twofold. It shall address the problem of women's exclusion under its various guises and try to uncover some of the motivations, and it shall also concentrate on the specificity of female freemasonry both in time and space, from the earliest lodges to the modern ones, in Europe, Asia and the Americas. Conversely we shall wonder how feminist criticism has viewed women's freemasonry, from the lodges of adoption to contemporary lodges. The organizers welcome different approaches, and would like the historical and geographical scopes to be broad enough to allow for a better understanding of differences, common points and evolutions.


The conference is the result of cooperation between several research institutes: Lumières Nature Société, Université de Bordeaux 3 sponsored by the Conseil Régional d'Aquitaine; CELFF, CNRS, Université de Paris IV Sorbonne; Laboratoire CIRTAI-IDEES, équipe de l'UMR 6228 (CNRS) Université du Havre; Sheffield Centre for Research into Freemasonry, Université de Sheffield; Centre de recherche sur la franc-maçonnerie; FREE, Université de Bruxelles; Center for the Study of Women, UCLA and Université Sapienza, Rome.

Conference: 'Women and freemasonry since the Enlightenment', 17-19/06/2010, at Bordeaux University and Musée d'Aquitaine. Contact: Cecile.revauger@u-bordeaux3.fr

dinsdag 2 juni 2009

ICHF 2009

Het evenement van het jaar (of moet ik zeggen: van de twee jaar) zit er weer op: de International Conference on the History of Freemasonry, gehouden in de lokalen van de Grandlodge of Scotland in Edinburgh. In de komende posts zal ik uitvoerig verslag geven over deze conferentie, maar ik begin alvast met de abstract van mijn paper die ik op zaterdag 29 mei bracht:

Paper 16c. The conspiracy of Freemasons, Jews and Communists: an analysis of German and French nationalist discourse (1918-1940). Jimmy Koppen, Belgium.
In the aftermath of the First World War everal books and leaflets were published, both in defeated Germany/Austria as in victorious France, in which Freemasonry was called the dark force that caused war and revolution in order to gain supreme power. Publications like Worldfreemasonry-Worldrevolution-Worldrepublic by the autrian politician Friedrich Wichtl or Destrcution of Freemasonry through revelation of its secrets by general Ludendorff became best sellers and were a source of inspiration for emergent Nazism. These notoriuous anti-Masonic authors regarded Freemasonry as the antithesis of the German national identity. The brotherhood itself was at least infiltrated or perhaps even invented by the "International Judaism", as claimed in the Russian Protocolls of the Elders of Sion. On the other side of the Rhine, the same frightening conspiracy theory was put forward by the extreme right catholic priest Ernest Jouin, founder of the Revue Internationale des Sociétés secrètes. From 1912 onwards, Jouin proclaimed in this magazine taht the anti-patriotic attitude of Freemasonry would wooner or later lead to the downfall of France in revolution and decadence. Jouin considered the outcome of war as a Pyrrhic victory and Freemasons and Jews in French politics were tot blame for the tremendous death toll. The magazine and its spokesman had a huge influence on ultra-nationalist and anti-Masonic writers in France and abroad. The visions of both French and German/Austrian anti-Masons paved the way for the anti-Semitic world view of the Nazis, and were the transition of the traditional, Catholic-inspired anti-Masonry to a new level. This paper will discuss resemblances and differences in the nationalist and anti-Masonic discourse during the Interwar period. How did the protagonists analyse Freemasonry and the Nation? How could they involve Communism in their conspiracy theories? And how were they influenced by their sociological or (semi)religious background?



Update: de paper is via deze link te lezen.