De tweede editie van deze ICHF was met een tachtigtal papers opnieuw een gevulde boterham. Net als twee jaar geleden stelde de Grandlodge of Scotland haar lokalen aan George Street in Edinburgh ter beschikking voor deze hoogdagen van het wetenschappelijk onderzoek naar vrijmetselarij. En de klemtoon lag tussen 29 en 31 mei zeker op dat wetenschappelijke luik, meer dan in 2007. Ik herinner mij nog de hobby-maçonnologen die er een onloshangend en persoonlijk verhaal kwamen vertellen over zaken die allang waren geweten. Hoogtepunt toen (en dit is cynisch te interpreteren) was de paper waarin het kerkhof van Glasgow als één grote maçonnieke footprint werd beschouwd. Maar goed, dit keer was de selectie van de proposals strenger – of moet ik zeggen: dit keer was er een selectie. Naar verluid werden papers waarin de missing links tussen vrijmetselarij en de oude beschavingen op Sirius werden gelegd niet aanvaard. Het gevolg was een kwalitatief hoogstaande driedaagse, met hier en daar een aantal uitschieters. Mindere momenten waren echter niet uit te sluiten. Voor de rest was er niet zoveel verschil met twee jaar geleden: er was ’s ochtends voor aanvang nog steeds geen koffie of thee te bespeuren; de enigszins aftandse toiletten – hoewel in aanwezigheid van royal Doulton-urinoirs – deden ook weer mee; en de gedenkpenning en het certificaat van aanwezigheid werden opnieuw uitgereikt aan toeschouwers en sprekers, hoewel deze laatsten het niet moesten doen met het heupflesje als bedankje voor de paper (mijn ding ligt hier nog ergens in een schuif: hoog tijd om het op ebay te zetten). De nep-lederen conferentietas werd vervangen door een katoenen exemplaar (handwas) hoewel het inschrijvingsgeld met 250 pond – ook voor de sprekers – aan de hoge kant bleef. En ja, ook het obligate galadiner op zaterdagavond stond opnieuw op het programma: ik besteed wel een andere post om dit evenement in detail weer te geven.
Door het inroepen van de Grandlodge als locatie voor een wetenschappelijke conferentie loop je als organisatie (in casu: University of Sheffield) wel het risico de objectiviteit in het gedrang te brengen: je houdt een academisch congres over het catholicisme immers ook niet in een kerk. Bijgevolg kunnen de ‘maçonnologen’ niet helemaal de toegang worden ontzegd. Hoewel: het viel mij op dat het aantal hobby-isten in het publiek dit keer erg meeviel. Geen Jessica Harland-Jacobs, Jan Snoeck, James Stevens Curl, Margareth Jacobs of Antonio Ferrer-Benimeli dit keer, wel opnieuw Andrew Prescott, Malcolm Davies, Róbert Péter en John Acaster – hoewel niet altijd als sprekers – en Andreas Önnerfors als directeur van de Centre for Research into Freemasonry and Fraternalism van Sheffield als centraal figuur. Desondanks waren er toch een aantal schoonheidsfoutjes in de organisatie te bespeuren; een last minute herschikking van het programma had tot gevolg dat sommige sprekers niet opdaagden op het moment dat ze werden verwacht en bepaalde sessies bleken plots dubbel geboekt op het vlak van voorzitter. Het was mij ook niet duidelijk wie nu precies de eindverantwoordelijkheid voor praktische organisatie en inhoud droeg.
Ik heb toch wel naar dit evenement uitgekeken: door het brengen van een paper (“The conspiracy of Freemasons, Jews and Communists”) de presentatie van mijn eigen onderzoek, het voorzitten van een sessie (over Afro-Amerikaanse vrijmetselarij), het opstellen van een ‘poster’ met een schematische weergave van het doctoraat was er toch wel wat voorbereidingswerk nodig. Dat verklaart waarschijnlijk het feit dat ik, enkele nachten voordien, van Cécile Révauger en haar Dictionnaire over 18e-eeuwse vrijmetselarij heb gedroomd – en badend in het angstzweet ben wakker geworden.
Het was bijzonder aangenaam een aantal oude bekenden tegen te komen: Chris Hodapp, auteur van Freemasons for Dummies liep voor de gelegenheid met een vrij opvallende das rond waarop een cover-collage van vertalingen van dit boek was weergegeven – leuk om jezelf daarin terug te vinden; Jim Daniel als ceremoniemeester van dienst herhaalde dezelfde grapjes als tijdens de vorige editie en Matthew Scanlan, Harriet Sandvall, Natalie Bayer, Robert Collis en Diane Clements had ik al eerder in gelijkaardige geleerde contreien ontmoet. De tweede editie van de ICHF had Robert Burns, vrijmetselaar en Schotlands nationale bard, tot centraal thema genoemen. We werden bijgevolg regelmatig met de man in kwestie – of zijn schootsvel – om de oren geslagen. Effectief: de conferentie werd onder doedelzakgeblaas geopend met de onthulling van ’s mans schootsvel. Of beter gezegd: wat ervan overbleef. De earl of Elgin, beschermheer van de conferentie, werd bij gelegenheid opgetrommeld om een huldewoord te brengen. De man met de gezegende leeftijd zou trouwens in de loop van het weekend nog een paar keer ten tonele worden gevoerd om een gedichtje of een tekstje voor te brengen.Hulde ook voor Andreas Önnerfors, die namens Sheffield een erkenning van de Reguliere Grootloge van Italië in ontvangst mocht nemen. Het welkomsconcert op donderdagavond sloeg ik over om met de plenary lecture van Pierre-Yves Beaurepaire (Institut Universitaire de France – “Researching Freemasonry in the 21th century: chances and challenges”) om vrijdagochtend meteen het congres aan te vatten. Beaurepaire bracht zijn versie van het niet altijd even volledige verhaal dat Jan Snoeck twee jaar eerder als openingsvoordracht presenteerde. Beaurepaire kon echter niet helemaal de verwachtingen invullen: status quaestionis van de 18e-eeuwse situatie was, vanzelfsprekend, actueel maar voor meer recente onderzoeksperiodes was zijn visie toch niet altijd even up to date. Daarna volgden 3 parallelle sessies, met telkens 2 tot 4 papers. Henrik Bogdan (universiteit van Göteborg) zou aan het einde van de dag een plenary lecture rond “Freemasonry and popular culture” brengen, maar kon niet aanwezig zijn. In extremis werd een aardige dame opgetrommeld die het vrijgekomen uurtje mocht invullen met haar verhaal hoe ze tot haar biografie van Robert Burns was gekomen.
En meteen waren we bij het dieptepunt van de conferentie aanbeland. Een chemica die in haar vrijetijd, over een periode van vijftig jaar, een biografie neerpend, zonder enige historische vorming of echte maçonnieke kennis, start al onder een slecht gesternte. De dame zong liedjes van Burns om in de sfeer te geraken, voerde eigenlijk een toneelstukje op waarbij ze passages uit haar eigen leven de revue liet passeren en stelde zich de vraag of de stand van de sterren daadwerkelijk in verband stond met de geboorte van de Schotse bard. Ik heb het antwoord niet afgewacht en ben stilletjes naar buiten geslopen. Op zo een moment zou je haast willen dat je een rookpauze nodig had! In een andere context was deze presentatie zeker best te genieten geweest, maar niet op een academisch congres. Nadien presenteerden de doctorandi nog kort hun eigen onderzoek; dit had wel wat langer mogen en was best niet helemaal aan het einde van een lange dag geplaatst aangezien de interesse van het publiek toch zeker groot was.
Zaterdag 30 mei opende met een schitterende plenary lecture van William D. Moore (University of North Carolina Wilmington) over vrijmetselaars en geiten: ik zal hieraan nog een aparte post besteden. Later op de dag volgde de eigen sessie “Freemasonry imagined: national, international, antinational” waar Jeffrey Tyssens (“Bacillus Gallicus: Nationality and anti-Masonic Discourse in the Early American Republic”), Anaïs Maes (“The birth of the Belgian nation state: Masonic “national” discourses”), Petri Mirala (“Irish Freemasonry: from radicalism to loyalism”) en mijzelf, al zeg ik het zelf, de eer van de eer van de Vrije Universiteit Brussel in het algemeen en van de Interdisciplinaire Onderzoeksgroep Vrijmetselarij in het bijzonder hoog hielden, met felicitaties van Andrew Prescott. Onbegrijpelijk dat onze collega’s van de Université Libre de Bruxelles dit congres oversloegen.Zondag 31 mei kenmerkte zich met enig absenteïsme tijdens de plenary lecture van Valentina Bold (University of Glasgow) over... Robert Burns. Ik moet toegeven dat ik voor de rest alle andere papers over deze man systematisch heb ontweken. Deze voordracht kon mij niet echt boeien; louter literaire thema’s liggen mij niet. Groot was het contrast met de paper van J. Scott Kenny (“Pragmatic constructions of history among Freemasons”), die later op de dag tijdens de laatste sessie werd gegeven. De spreker bracht een fascinerend verhaal over de problematische omgang van vrijmetselaars met hun eigen verleden en verdiende haast om daarmee een plenary lecture te vullen. De conferentie werd nadien afgesloten door Andrew Prescott, Önnerfors’ voorganger in Sheffield, nu verbonden aan de University of Lampeter, die met “Tinsel and glitter and high-sounding titles: thinking about Freemasonry in the age of Robert Burns” een meesterlijke en haast geniale lecture gaf – een waardige afsluiter om over na te denken op de weg naar huis.
Mijzelf |
Het schootsvel (rechts) van Robert Burns (links |
Over twee jaar zou de ICHF doorgaan in Alexandria, Virginia, niet ver van Washington DC. Ten minste, als de formule zoals ze nu bestaat niet wordt aangepast.
Grand Lodge of Scotland |