Lijstjes met bekende vrijmetselaars zijn een raar fenomeen. Wat voor een meerwaarde heeft het immers wanneer je weet dat deze of die lid waren van een loge? Akkoord, in de Dummies staat er ook zo een lijst, maar daarin zijn alleen echt bekende namen weergegeven en ook Jan Metdepet. Het probleem met dit soort overzichten is dat niet altijd alle namen effectief ook vrijmetselaar waren. In een aantal gevallen spelen ook vermoedens of veronderstellingen mee. Bovendien is de namenlijst altijd het uitgelezen instrument van antimaçons geweest om hun tegenstanders te ‘neutraliseren’ of hen ‘het masker te ontnemen waarachter zij zich verbergen’ (om Leo XIII in Humanum genus uit 1884 te parafraseren. Lijsten geven het brede publiek wel de mogelijkheid om vrijmetselaars in real time voor te stellen. Je zal wel altijd de klassiekers zoals Mozart, Churchill, Frederik de Grote en F.D. Roosevelt in terugvinden, maar andere persoonlijkheden – die eigenlijk op louter maçonniek vlak een veel grotere rol speelden maar publiek veel minder bekend – zoals Eugène Goblet d’Alviella, Albert Pike of zelfs Pierre-Théodore Verhaegen zijn beduidend minder aanwezig. Daarnaast bestaan er nog een hele reeks van kunstenaars, wetenschappers en politici die in de loop van 300 jaar eveneens tot het genootschap behoorden maar dat ook grotendeels onbekend is gebleven.
Voorliggend boek van Jan Neelen – Munten vertellen over vrijmetselaars – laat vooral deze laatste categorie de revue passeren. Vertrekpunt van de auteur zijn een paar honderd munten waarop deze personen staan afgebeeld, en die vervolgens biografisch en maçonniek worden gekaderd. Het resultaat is de kennismaking met een groot aantal, voor ons totaal onbekende, persoonlijkheden. Of heeft u soms al vaak gehoord van bijvoorbeeld Braziliaans natuurwetenschapper en staatsman José Bonifacio de Andrada e Silva, Ijslands president Asgeir Asgeirsson, markgraaf Karl Wilhelm Friedrich von Brandenburg-Ansbach, Ecuadoriaans geneesheer en journalist Francisco Javier Eugenio de Santa Cruz y Espejo, Duits architect Karl Friedrich Schinkel of ‘doorluchtige vorst van Smolensk’ Michaïl Illarionovitsj Kutuzov? Natuurlijk ontbreken hier Mozart en anderen niet – zolang zij maar op een munt prijken. Het is meer dan lovenswaardig dat de auteur zijn numismatische passie met de lezer wil delen en de ruim 700 pagina’s laten er geen twijfel over bestaan dat deze uitdrukking wel echt op zijn plaats is. Begin maar eens al die munten, verspreid over eeuwen en continenten, bij elkaar te zoeken, geschikte afbeeldingen te maken, en ze nog eens allemaal te annoteren. Niet zonder trots presenteert de auteur het boek als resultaat van 15 jaar onderzoekswerk.
Maar welk belang kan de lezer nu aan dit boek hechten? De auteur wijst er zelf op dat het “geen streng wetenschappelijk werk (is) waar elke zinsnede door een voetnoot ondersteund wordt” (p.1). Het boek helt mede daardoor over naar het wetenschapspopulariserend vlak. Op zich is daar geen enkel probleem mee. Ik heb mijzelf kostelijk geamuseerd bij het lezen en heb tal van anekdotes onthouden (leuk voor als je regelmatig gaat kwissen!): over de scheve schaats van Schots dichter Robert Burns; over de kleinzoon van Jérôme Bonaparte die in 1908 het FBI oprichtte; of over lord Nelson, die sneuvelde tijdens de zeeslag bij Trafalgar maar toch nog lang genoeg in leven bleef om zijn overwinning mee te maken. Stambomen van vorstenhuizen, waarvan meerdere leden ingewijden waren, helpen de lezer bij het ontwarren van enkele dynastieke gordiaanse knopen. Kadertekstjes bieden bijkomende verduidelijking (over de maçonnieke Hawaïaanse koningen bijvoorbeeld (p.357)!!!).
Iedere munt stelt een mini-biografie voor die met een kort referentieoverzicht wordt afgesloten. Daar knelt enigszins het schoentje: de grote encyclopedieën zoals Ligou, Lennhoff/Posner en Saunier worden aangewend, maar om welke editie gaat het? Wat is de kwaliteit van een veel gebruikte referentie zoals Briefmarken erzählen Freimaurergeschichte en 10.000 Famous Freemasons? En mag er wel zo veelvuldig van internetadressen (inclusief Wikipedia) worden gebruik gemaakt?
Een ander probleem betreft de selectie. In het boek komen een aantal figuren voor die mijn inziens daar niet thuishoren. De auteur geeft van een aantal van hen zelf toe dat ze niet rechtstreeks iets met vrijmetselarij hebben te maken. Amerikaans president Calvin Coolidge bijvoorbeeld, die “geen vrijmetselaar (was), maar wel met veel sympathie tegenover de beweging stond” (p.188); Nederlands koningin Juliana (no ladies allowed!) die als staatshoofd wel officiële contacten met het Grootoosten der Nederlanden onderhield; scoutsstichter Robert Baden-Powell; Amerikaans president John Quincy Adams – met sympathie voor de Anti-Masonic Party –; paus Clemens XII die de eerste kerkelijke veroordeling van het genootschap uitsprak of Duits componist Richard Wagner, wiens vader wel vrijmetselaar was en volgens de auteur maar al te graag zelf wou toetreden maar daarin nooit slaagde. Van een hele reeks anderen is enkel het logelidmaatschap zonder details bekend, of moet het zelfs in twijfel worden getrokken. Kijk bijvoorbeeld naar Chinees en Taiwans president Chiang Kai-Shek, keizer Maximilliaan van Mexico, Ludwig van Beethoven, Amerikaans president Abraham Lincoln en zelfs Lenin! Nog anderen waren effectief vrijmetselaar, maar dat speelde hoegenaamd geen echte rol van betekenis in hun leven, zoals bij Frans republikein Léon Gambetta en Voltaire. En het boek vermeldt ook een aantal individuen die je liefst niet als vrijmetselaar wil herinneren, met Haïtiaans dictator François ‘papa Doc’ Duvalier als opvallendste voorbeeld. En keizer van het Heilig Roomse Rijk Maximiliaan I, Albrecht Dürer en William Shakespeare, al lang door de pieren opgepeuzeld vóór de oprichting van de Grandlodge in 1717, horen hier eveneens niet thuis.
Hier en daar sluipen een aantal incorrecties in de tekst binnen. Dat bovenvermelde Roomse keizer met zijn munt in dit boek een vermelding krijgt is te wijten aan diens beschermheerschap van de “operatieve vrijmetselaarsloge van Nürnberg” (p.269). De auteur hangt immers de stelling aan dat de Engelse vrijmetselarij in de 17e eeuw van operatief naar speculatief evolueerde (p.208). In het wetenschappelijk domein (ik verwijs daarvoor graag naar onder meer dat fantastische boek van Roger Dachez, L’invention de la franc-maçonnerie, dat ik binnenkort hier hoop te recenseren) gelooft daar niemand nog in. Over Belgisch koning Leopold I spreekt de auteur in termen van diens 30e graad, terwijl Jean Van Win (Léopold Ier, le roi franc-maçon) van deze in maçonnieke kringen levende veronderstelling terecht brandhout maakt. Dit en andere historische inaccuraties hadden kunnen vermeden worden indien de auteur wat meer wetenschappelijke literatuur had gebruikt. Ik vind het ook een beetje eigenaardig dat dit boek, vol met drie-puntjes-afkortingen, bij het Julius Vuylstekefonds verschijnt, dat de studie en bevordering van het vrijzinnig liberaal gedachtegoed wil stimuleren, en dat ook het Liberaal Archief haar naam hieraan verbindt. Een andere uitgeverij was misschien beter op zijn plaats geweest.
Kortom, een leuk boek, zeker en vast, maar als maçonniek wetenschapper ga je er weinig aan hebben.
NEELEN (J.). Munten vertellen over vrijmetselaars. Gent, Julius Vuylstekefonds vzw, 2009, 735 p.
Voorliggend boek van Jan Neelen – Munten vertellen over vrijmetselaars – laat vooral deze laatste categorie de revue passeren. Vertrekpunt van de auteur zijn een paar honderd munten waarop deze personen staan afgebeeld, en die vervolgens biografisch en maçonniek worden gekaderd. Het resultaat is de kennismaking met een groot aantal, voor ons totaal onbekende, persoonlijkheden. Of heeft u soms al vaak gehoord van bijvoorbeeld Braziliaans natuurwetenschapper en staatsman José Bonifacio de Andrada e Silva, Ijslands president Asgeir Asgeirsson, markgraaf Karl Wilhelm Friedrich von Brandenburg-Ansbach, Ecuadoriaans geneesheer en journalist Francisco Javier Eugenio de Santa Cruz y Espejo, Duits architect Karl Friedrich Schinkel of ‘doorluchtige vorst van Smolensk’ Michaïl Illarionovitsj Kutuzov? Natuurlijk ontbreken hier Mozart en anderen niet – zolang zij maar op een munt prijken. Het is meer dan lovenswaardig dat de auteur zijn numismatische passie met de lezer wil delen en de ruim 700 pagina’s laten er geen twijfel over bestaan dat deze uitdrukking wel echt op zijn plaats is. Begin maar eens al die munten, verspreid over eeuwen en continenten, bij elkaar te zoeken, geschikte afbeeldingen te maken, en ze nog eens allemaal te annoteren. Niet zonder trots presenteert de auteur het boek als resultaat van 15 jaar onderzoekswerk.
Maar welk belang kan de lezer nu aan dit boek hechten? De auteur wijst er zelf op dat het “geen streng wetenschappelijk werk (is) waar elke zinsnede door een voetnoot ondersteund wordt” (p.1). Het boek helt mede daardoor over naar het wetenschapspopulariserend vlak. Op zich is daar geen enkel probleem mee. Ik heb mijzelf kostelijk geamuseerd bij het lezen en heb tal van anekdotes onthouden (leuk voor als je regelmatig gaat kwissen!): over de scheve schaats van Schots dichter Robert Burns; over de kleinzoon van Jérôme Bonaparte die in 1908 het FBI oprichtte; of over lord Nelson, die sneuvelde tijdens de zeeslag bij Trafalgar maar toch nog lang genoeg in leven bleef om zijn overwinning mee te maken. Stambomen van vorstenhuizen, waarvan meerdere leden ingewijden waren, helpen de lezer bij het ontwarren van enkele dynastieke gordiaanse knopen. Kadertekstjes bieden bijkomende verduidelijking (over de maçonnieke Hawaïaanse koningen bijvoorbeeld (p.357)!!!).
Iedere munt stelt een mini-biografie voor die met een kort referentieoverzicht wordt afgesloten. Daar knelt enigszins het schoentje: de grote encyclopedieën zoals Ligou, Lennhoff/Posner en Saunier worden aangewend, maar om welke editie gaat het? Wat is de kwaliteit van een veel gebruikte referentie zoals Briefmarken erzählen Freimaurergeschichte en 10.000 Famous Freemasons? En mag er wel zo veelvuldig van internetadressen (inclusief Wikipedia) worden gebruik gemaakt?
Een ander probleem betreft de selectie. In het boek komen een aantal figuren voor die mijn inziens daar niet thuishoren. De auteur geeft van een aantal van hen zelf toe dat ze niet rechtstreeks iets met vrijmetselarij hebben te maken. Amerikaans president Calvin Coolidge bijvoorbeeld, die “geen vrijmetselaar (was), maar wel met veel sympathie tegenover de beweging stond” (p.188); Nederlands koningin Juliana (no ladies allowed!) die als staatshoofd wel officiële contacten met het Grootoosten der Nederlanden onderhield; scoutsstichter Robert Baden-Powell; Amerikaans president John Quincy Adams – met sympathie voor de Anti-Masonic Party –; paus Clemens XII die de eerste kerkelijke veroordeling van het genootschap uitsprak of Duits componist Richard Wagner, wiens vader wel vrijmetselaar was en volgens de auteur maar al te graag zelf wou toetreden maar daarin nooit slaagde. Van een hele reeks anderen is enkel het logelidmaatschap zonder details bekend, of moet het zelfs in twijfel worden getrokken. Kijk bijvoorbeeld naar Chinees en Taiwans president Chiang Kai-Shek, keizer Maximilliaan van Mexico, Ludwig van Beethoven, Amerikaans president Abraham Lincoln en zelfs Lenin! Nog anderen waren effectief vrijmetselaar, maar dat speelde hoegenaamd geen echte rol van betekenis in hun leven, zoals bij Frans republikein Léon Gambetta en Voltaire. En het boek vermeldt ook een aantal individuen die je liefst niet als vrijmetselaar wil herinneren, met Haïtiaans dictator François ‘papa Doc’ Duvalier als opvallendste voorbeeld. En keizer van het Heilig Roomse Rijk Maximiliaan I, Albrecht Dürer en William Shakespeare, al lang door de pieren opgepeuzeld vóór de oprichting van de Grandlodge in 1717, horen hier eveneens niet thuis.
Hier en daar sluipen een aantal incorrecties in de tekst binnen. Dat bovenvermelde Roomse keizer met zijn munt in dit boek een vermelding krijgt is te wijten aan diens beschermheerschap van de “operatieve vrijmetselaarsloge van Nürnberg” (p.269). De auteur hangt immers de stelling aan dat de Engelse vrijmetselarij in de 17e eeuw van operatief naar speculatief evolueerde (p.208). In het wetenschappelijk domein (ik verwijs daarvoor graag naar onder meer dat fantastische boek van Roger Dachez, L’invention de la franc-maçonnerie, dat ik binnenkort hier hoop te recenseren) gelooft daar niemand nog in. Over Belgisch koning Leopold I spreekt de auteur in termen van diens 30e graad, terwijl Jean Van Win (Léopold Ier, le roi franc-maçon) van deze in maçonnieke kringen levende veronderstelling terecht brandhout maakt. Dit en andere historische inaccuraties hadden kunnen vermeden worden indien de auteur wat meer wetenschappelijke literatuur had gebruikt. Ik vind het ook een beetje eigenaardig dat dit boek, vol met drie-puntjes-afkortingen, bij het Julius Vuylstekefonds verschijnt, dat de studie en bevordering van het vrijzinnig liberaal gedachtegoed wil stimuleren, en dat ook het Liberaal Archief haar naam hieraan verbindt. Een andere uitgeverij was misschien beter op zijn plaats geweest.
Kortom, een leuk boek, zeker en vast, maar als maçonniek wetenschapper ga je er weinig aan hebben.
NEELEN (J.). Munten vertellen over vrijmetselaars. Gent, Julius Vuylstekefonds vzw, 2009, 735 p.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten