Alles over vrijmetselarij en genootschappen: geschiedenis, reviews, weblinks.

vrijdag 20 maart 2009

Les Muses maçonnes: verslag

Vanwege de naderende onrusten in het academisch landschap – en als er iets is dat de Fransen met volle overtuiging kunnen dan is het staken – besloot de organisatie van de studiedag “Les muses maçonnes” zekerheidshalve haar actieterrein van de Sorbonne naar het Grand Orient de France te verplaatsen. Op zich geen slechte keuze, al was het maar dat je de rue Cadet vanuit Paris Nord met een korte wandeling kunt bereiken. Maar niet iedereen was kennelijk van deze kleine wijziging op de hoogte want onder meer spreker Roger Dachez was bij aanvang van de conferentie in de Sorbonne nog vruchteloos op zoek naar het juiste lokaal. 




Het gebouw van het GODF is foeilelijk. Alhoewel: huisbibliothecaris Pierre Mollier noemde het een van de weinige bouwkundige realisaties uit de jaren ’60 die nog recht staan. In ieder geval: bij mijn laatste bezoek aan de rue Cadet, een vijftal jaar geleden, was de benedenverdieping al afgesloten met hekken om de drukke werkzaamheden te markeren. En afgelopen woensdag was er nog steeds geen enkele zichtbare vordering merkbaar. Gedurende de studiedag werd er wel “operatief gemetseld” – aan het geratel van de boormachines op de achtergrond te horen – maar niemand durfde kennelijk een einddatum op de verbouwingswerken te plaatsen. 


De Arthur Groussier-tempel

In ieder geval beloofde de jaarlijks terugkerende studiedag rond vrijmetselarij van het Centre d’Etude de la Langue et de la Littérature françaises des XVIIe et XVIIIe siècles (CELLF 17e-18e) van de Sorbonne, dit keer rond het algemeen thema van “les muses maçonnes” wederom een boeiend programma. Wegens het tijdelijk ontbreken van Roger Dachez en de technische problemen waardoor spreker nummer 2, Gerardo Tocchino, niet van start kon gaan (in Frankrijk werkt ctrl+F5 kennelijk niet om een beamer te laten marcheren) werd er meteen naar de vierde spreker van de namiddag overgegaan.  

En het scherm bleef maar blauw...

Andrew Pink, van University College London, gaf een Engelse voordracht met de weliswaar Franse titel “Traductions et transpositions: les origines anglaises de la musique maçonnique dans l’Europe francophone du début du 18ième siècle”, simultaan vertaald door Cécile Révauger van Bordeaux III, mede-organisatrice van de studiedag. Speker overliep de verspreiding van maçonnieke liederen vanuit Engeland naar Frankrijk in de eerste helft van de 18e eeuw.

Cécile Révauger en Andrew Pink
In 1732 ontstond een nieuwe Franstalige loge in Londen, die verschillende Franse ‘gentlemen’ inwijdde. Door leden van deze werkplaats, met de nochtans vrij Engels klinkende benaming “Prince Eugene’s Head”, werden nieuwe loges op het continent opgericht. In de loge werden twee types van liederen gezongen: informele gezangen voor achteraf (zoals huldeliederen en satires waarvan vaak geen partituur bestond – ze werden op gekende melodieën gezongen) en formele gezangen te gebruiken tijdens de zittingen, waarvan een aantal zijn opgenomen in de Constituties van Anderson. Er bestonden vier soorten van formele liederen: de ‘entered apprentice’s song’, de ‘fellow craftman’s song’, de ‘master’s song’ en de ‘warden’s song’. De eerste had een vrij simpele melodie, de andere drie waren complexer en meerstemmig. Deze “chansons originaires” werden ook op het continent gezongen, maar met lichte variaties in de partituur. De Engelse liederen gaven veel minder detail over de manier waarop ze moesten worden gebracht, wat in de lijn lag van de maçonnieke traditie in Engeland: door vaste structuren en herhaling bleven de liederen wel hangen, wat veel minder het geval was op het continent. De redenen voor de variaties in de partituur waren verschil in smaak, geopolitiek bepaald of om technische redenen: de stichters van de nieuwe loges, die er ook de liederen introduceerden, waren geen musici.
Roger Dachez, voorzitter van het Institut Maçonnique de France en intussen gearriveerd, vervolgde met “Madame Provensal, soeur et épouse mystique de J.-B. Willermoz: une supérieure méconnue”. 

Rechtstreekse lijn met de Opperbouwmeester / onbekende superieuren / vochtige kamer (schrappen wat niet past)


Roger Dachez

De uiteenzettingen van Pink en Dachez zijn mij trouwens het meest bijgebleven, en dit heeft niets te maken met het feit dat ze voor de middagpauze aan bod kwamen. Het is altijd wel een plezier om Dachez, in zijn bevlogenheid en gestiek, aan het woord te horen. Hij vertrok vanuit de vraagstelling waarom vrouwen altijd zo een marginaal statuut in de vrijmetselarij hebben gehad. Anderson stelde immers dat enkel mannen in de loge waren toegelaten, en geen slaven (in de figuurlijke zin van het woord), immorele personen (sjoemelaars en andere dilletanten van bedenkelijk allooi) of vrouwen. Louter juridisch bekeken konden vrouwen immers niets doen zonder toestemming van ofwel hun vader ofwel hun echtgenoot. Maar: in 1710 – dus nog vóór de officiële start van de hedendaagse vrijmetselarij in 1717 – werd in het Ierse Cork de 17-jarige dochter van de burggraaf ingewijd. De man was Achtbare Meester van een maçonnieke loge samengesteld uit zijn mannelijke familieleden en gehouden op het kasteel. Per ongeluk kwam de dochter tijdens de zitting in de loge terecht, waarop dan maar werd besloten haar in te wijden. Een ander voorbeeld: de adoptievrijmetselarij uit de 18e eeuw mag ook zo maar niet als een ‘plaisanterie’ worden afgedaan: ondanks het ambigue statuut hadden de vrouwen daar wel degelijk een invloed op de masculine maçonnerie. Dit maar om aan te tonen dat de verhouding vrouwen-vrijmetselarij bijzonder complex is. Maar om tot de kern van de zaak te komen: Mme Provensal, zus van Willermoz, één van de grote Franse maçons (de man zo zo’n 60 graden hebben gehad) en mystici uit de 18e eeuw, had als weduwe twee mogelijkheden: ofwel zo snel als mogelijk hertrouwen ofwel bij een man intrekken. Opmerkelijk: zij ging bij haar broer wonen. Deze stelde haar niet voor om toe te treden tot de adoptievrijmetselarij, maar wel tot de Elus-Coën – een zijtak als het ware van het martinisme, en die een mengelijk was van vrijmetselarij en theosofie. Ter inwijding van Provensal werden de rituelen zelfs lichtjes aangepast. Provensal genoot een bijzondere invloed in dit genootschap en kreeg van sommigen zelfs de eretitel van ‘mère spirituelle’. Interessant te weten is dat haar 24-jarige adoptiedochter met de 69-jarige Willermoz zou trouwen, wat de emotionele en spirituele banden tussen broer en zus tot een zeer ambigue niveau brachten.








Geen opmerkingen:

Een reactie posten